Reading view

There are new articles available, click to refresh the page.

“Vertel Chinese master-studenten expliciet wat met ‘kritisch denken’ wordt bedoeld”

Kritisch denken is een van de belangrijkste vaardigheden in het Westerse hoger onderwijs. De Westerse opvatting van kritisch denken is echter niet eenduidig. Zo kan ‘kritisch denken’ worden gezien als een set vaardigheden, een houding, of een mechanisme voor emancipatie en sociale rechtvaardigheid. Daarnaast is het Westerse begrip van kritisch denken anders dan het Chinese: waar de eerste meer neigt naar argumentatie en debat, is de tweede meer gericht op het zoeken naar harmonie en consensus.  

Chinese studenten in Westerse landen kunnen daarom moeilijkheden hebben met de vaardigheden en houdingen die bij het Westerse idee van kritisch denken horen, schrijven Schotse onderzoekers. Tegelijkertijd is maar liefst twintig procent van de buitenlandse master-studenten in het Verenigd Koninkrijk afkomstig uit China.  

De Schotse wetenschappers hebben daarom in kaart gebracht in hoeverre Chinese master-studenten, die slecht presteerden op het gebied van kritisch denken in het eerste deel van hun opleiding, gebaat zijn bij een cursus over kritisch denken.  

Kritisch denken in academische context 

De cursus vond plaats tussen het eind van het tweede semester en het begin van de scriptie-fase, en bestond uit vier bijeenkomsten van twee uur, verspreid over vier weken. Tijdens de bijeenkomsten gingen deelnemers bijvoorbeeld groepsgewijs in gesprek over een video of tekst die ze samen doornamen. Elke week kwam een ander thema aan bod, respectievelijk de lerende houding van de deelnemers, kritische leesvaardigheden, kritische schrijfvaardigheden, en de toepassing van kritisch denken bij het schrijven van een scriptie.  

Twintig van de 128 deelnemers deelden hun ervaringen en opbrengsten met de onderzoekers. Geen van hen had eerder aan Engelstalige opleiding gevolgd of andere training in kritisch denken gekregen dan de cursus in kwestie. 

Chinese studenten vatten het negatief op 

Omdat geen van de Chinese studenten eerder expliciet kritisch denken had moeten etaleren, betrof het eerste en grootste probleem de vertaling van het begrip, toont het onderzoek. Het Mandarijn kent namelijk geen vertaling van ‘kritisch denken’ waarin de Westerse conceptualisatie ervan precies wordt gevat, leerden de onderzoekers. “Het komt ongeveer neer op ‘bekritiseer iets of iemand’”, aldus meerdere respondenten. “We begrepen het allemaal op een negatieve manier.” 

Dat zou betekenen dat ze gevestigde academici zouden moeten bekritiseren, en daar voelden de respondenten zich niet prettig bij. “Hoe kan ik zo onprofessioneel zijn om academici uit te dagen of hen te bekritiseren?”, schetste een van hen haar ongemak. Niet alleen de negatieve lading van de Mandarijnse vertaling van ‘kritisch denken’ zorgde dus voor problemen, ook het bekritiseren van gevestigde academici vormde een uitdaging voor de Chinese master-studenten, schrijven de onderzoekers. 

Bekritiseren academici is onprofessioneel 

Ook de pedagogische verwachting van master-studenten speelde de Chinese studenten parten. Van master-studenten wordt veel autonomie verwacht, ook als het gaat om kritisch denken. De respondenten wisten bij aanvang van hun master-opleiding echter niet wat dat begrip precies betekende, en hadden daarom behoefte aan expliciete uitleg.  

“Ik vond het altijd onzinnig als we maar wat in groepjes discussieerden zonder te horen te krijgen wat het goede antwoord was”, aldus een respondent. De pedagogische benadering om autonomie te stimuleren kan dus slecht aansluiten bij de behoefte van sommige studenten. Docenten moeten daarop alert zijn en niet te snel aannames doen over de behoeften van studenten, benadrukken de onderzoekers 

Gaandeweg begonnen de Chinese master-studenten overigens wel voordelen van groepswerk te zien, aangezien zo duidelijk werd dat groepsgenoten vanuit verschillende perspectieven naar een kwestie keken. Doordat ze echter niet van meet af aan profiteerden van dat inzicht, konden ze die ervaring niet gebruiken bij opdrachten rondom kritisch denken in het eerste semester van hun master-opleiding, schrijven de onderzoekers.  

De vaak negatieve terugkoppeling op hun opdrachten die ze van docenten ontvingen, gaf hen wel een prikkel om meer na te denken over kritisch denken, maar ook dan bleef het aftasten. “Is dit dan kritisch? Telt dit als kritisch denken?”, verwoordde een van de respondenten haar vragen bij die terugkoppeling.  

Cursus hielp Chinese studenten 

In de cursus kritisch denken werd wel duidelijk aangegeven wat in het Westen bedoeld wordt met ‘kritisch denken’. “Tijdens de cursus bespraken we expliciet wat het betekent om kritisch naar een artikel te kijken, kritisch te schrijven en kritisch naar je eigen schrijven te kijken. Dat is heel behulpzaam, want het is specifieker dan wanneer ze je vertellen: ‘wees kritisch’”, liet een respondent optekenen.  

Negentien van de twintig respondenten waren positief over de cursus, schrijven de onderzoekers, en allen hadden ze liever de cursus al in hun eerste semester gehad. Dat is dan ook een van de aanbevelingen in de publicatie: biedt al vroeg in de master-opleiding zo’n cursus aan, waarbij onder andere directe uitleg wordt gebruikt.  

Geef Chinese studenten de juiste vertaling 

Docenten moeten zich ook bewust zijn van de verschillende connotaties bij de letterlijke vertaling van ‘kritisch denken’ naar het Mandarijn, aldus de onderzoekers. “Studenten vertaalden het begrip naar het Mandarijnse ‘pipanxing siwei’, wat kritiek op andermans werk suggereert. ‘Pingpanxing siwei’ of ‘pingjiexing siwei’, vormen van evaluerend denken, kunnen echter betere equivalenten zijn van het kritisch denken in het Westen.” 

The post “Vertel Chinese master-studenten expliciet wat met ‘kritisch denken’ wordt bedoeld” first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Vertel Chinese master-studenten expliciet wat met ‘kritisch denken’ wordt bedoeld” verscheen eerst op ScienceGuide.

‘Bezuinigingen dwingen tot nieuwe keuzes: waarin willen universiteiten goed zijn?’ 

Tijdens een debat in Nieuwspoort, georganiseerd door NWO, gingen beleidsmakers in gesprek over het rapport van Mario Draghi. De oud-president van de ECB stelde onlangs voor om honderden miljarden extra te investeren in Europees onderzoek en innovatie. Dat is nodig om niet verder achterop te raken bij grootmachten zoals China en de VS. De sprekers waren het hierover eens, maar benadrukten dat dit om duidelijke keuzes vraagt. Ook de gevolgen van de huidige bezuinigingen, die nu al zichtbaar zijn bij de universiteiten in Leiden en Utrecht bij de kleine talenstudies, vragen hierom. 

Van koeien en kippen moeten we het niet meer hebben 

Volgens NWO-voorzitter Marcel Levi is het “een verwarrende tijd voor de Nederlandse wetenschap, om het voorzichtig uit te drukken. Er komen steeds meer signalen dat de toekomst van Europa, maar zeker ook die van Nederland, voor een belangrijk deel afhankelijk is van ons vermogen om iets te doen met kennis, innovatie en wetenschap – iets waar we juist heel goed in zijn. Ik heb al vaker gezegd: van de koeien en de kippen hoeven we het in de toekomst echt niet meer te hebben. Dat is eigenlijk precies wat Draghi ook zegt.” 

Het Nederlandse kabinet doet echter juist het tegenovergestelde, zei Levi. “Iedereen zegt steeds dat dit kabinet 1 miljard bezuinigt, omdat dat zo’n fijn rond getal is, maar het is veel meer dan dat, omdat ook het Groeifonds is opgeschort. Het gaat om een aantal miljarden.” 

Ook Laurens Dassen, voorman van VOLT, ziet een groot gat tussen de ambitie van Draghi en het beleid van het kabinet. “Draghi gebruikte heel duidelijke woorden over de urgentie en het belang van investeren. Als we als Europa niet een soort openluchtmuseum willen worden, moeten we echt samen die investeringen doen.” 

Het kabinet zegt wel dit te begrijpen, aldus Dassen, maar hij is minder enthousiast over de conclusies die het kabinet hieraan verbindt. “Je ziet dat dit kabinet het tegenovergestelde doet en daar ook heel open over is. Ze zeggen dat ze nu investeren in de korte termijn, zodat de welvaart tijdelijk groter wordt, maar dat dit ten koste gaat van de toekomst. Helaas wordt er nu gekozen voor beleid dat ten koste gaat van onze innovatiekracht, banen en uiteindelijk ook de welvaart op de lange termijn.” 

Vergelijking met Amerika baart zorgen 

De voorzitter van de TU Eindhoven, Robbert-Jan Smits, die zijn carrière heeft opgebouwd als topambtenaar in het Europese innovatiebeleid, ziet met zorg de vergelijking die Draghi met Amerika maakt. “In de Verenigde Staten is het bruto binnenlands product sinds de jaren negentig met 30 procent gegroeid ten opzichte van Europa. Kijk je naar de arbeidsproductiviteit, dan is die daar veel hoger, en ook de winstgevendheid van bedrijven ligt in Amerika 20 procent hoger dan bij ons.” 

Europa heeft dus een probleem, aldus Smits. “Met de huidige geopolitieke situatie en mogelijke politieke veranderingen in de VS, kan dat enorme gevolgen hebben. Wij als EU worden geplet in de strijd tussen China en Amerika, en we moeten onze eigen positie versterken, maar daarvoor is een gevoel van urgentie nodig.” 

Duitsland onder druk 

Volgens Smits laat Duitsland momenteel zien dat het de verkeerde kant opgaat met Europa. “Alles lijkt nu goed te gaan: er is geen werkloosheid, en we hebben het goed. Maar is er een crisis nodig om die stap vooruit te maken? In Duitsland is die crisis al begonnen. Kijk naar Volkswagen, BASF en de fabrieken die daar sluiten. Er staat behoorlijk wat te gebeuren, en waarschijnlijk al op korte termijn, vrees ik.” 

Positief is volgens Smits dat ook Nederland dit nu begint in te zien, al was daarvoor eerst een dreigement van ASML nodig. “Op dit moment zie ik een positieve ontwikkeling in de Semicon-sector. In Den Haag lijkt nu een duidelijk besef te bestaan, maar ook hier was een crisis nodig voordat er echt beweging kwam, bijvoorbeeld toen ASML dreigde Nederland te verlaten. Nu wordt er een nationale strategie voor halfgeleiders ontwikkeld, wat een zeer positieve ontwikkeling is.” 

Herschikking van universiteiten gewenst 

NWO-voorzitter Levi pleitte tijdens het debat voor een lichte herschikking van het universitaire landschap in Nederland. “In Nederland proberen we min of meer alle universiteiten op topniveau te brengen. Maar je kunt er ook voor kiezen om niet elke universiteit op dat niveau te tillen, maar juist enkele te selecteren. Dat past echter niet helemaal bij onze Nederlandse volksaard.” 

De filosofie van “pieken op een hoogvlakte” spreekt Levi wel aan. “Ik denk dat het goed is dat we, ook vanuit onze onderwijsfunctie, supergoede universiteiten hebben waar mensen op hoog niveau worden opgeleid. Ik zou het echter geen probleem vinden als we op een aantal specifieke onderwerpen echt zouden uitblinken.” 

Specialisatie van universiteiten 

Smits kon zich goed vinden in Levi’s idee. “Ik ben het hier volledig mee eens. Dit noemen we ‘smart specialisation’, een term die we ook in Brussel gebruiken. Daar moeten we naartoe. Kijk naar landbouwkundig onderzoek: dan moet je in Wageningen zijn, voor luchtvaart in Delft, en voor de Semicon-industrie zit zeventig procent rondom Eindhoven.” 

Smits merkt echter op dat dit lastiger blijkt in de praktijk, nu hij al enkele jaren bestuursvoorzitter is van een universiteit. “Het maken van keuzes blijft moeilijk, en binnen universiteiten wordt er nog meer vergaderd dan in Brussel – iets wat niemand zou geloven, maar het is wel zo.” 

Het is volgens Smits daarom betreurenswaardig dat er niet blijvend wordt geïnvesteerd in kennis. “Draghi benadrukt twee zaken: investeer in kennis en zorg dat internationaal talent hierheen komt, zelfs uit de VS. Helaas nemen kabinetsmaatregelen nu juist maatregelen die de instroom van internationaal toptalent beperken, terwijl we dat meer dan ooit nodig hebben, ook om demografische redenen.” 

Levi wees erop dat veel wetenschappelijk werk in Nederland door gastonderzoekers uit andere landen wordt uitgevoerd. “Een aanzienlijk deel van de ERC-beurzen, waar we trots op zijn, wordt toegekend aan buitenlandse onderzoekers. Het kabinet maakt het hen echter moeilijker om hier te werken, wat ik zie als een gebrek aan visie.” 

Zorgen over bepaalde groepen buitenlanders 

Dat dit kabinet het kenniswerkers moeilijker wil maken, vindt de NWO-voorzitter laakbaar. “Misschien komt het voort uit zorgen over bepaalde groepen buitenlanders die men liever niet binnen de landsgrenzen ziet. Wat je daar ook van vindt, maar dat zou je niet op kenniswerkers van toepassing moeten laten zijn.” 

Ook VOLT-Kamerlid Dassen sprak tijdens in Nieuwspoort zijn zorgen uit over deze maatregelen. “Deze maatregel is op meerdere vlakken zeer kostbaar en ineffectief. Als je wilt dat toptalent zich aan universiteiten blijft ontwikkelen, moet je er ook voor zorgen dat deze mensen uiteindelijk hier kunnen doceren. Ze komen hier naartoe omdat ze internationaal onderzoek kunnen doen. Als het beleid wordt dat alles in het Nederlands moet, dan wordt er een signaal afgegeven dat we eigenlijk niet zoveel mensen van buiten willen aantrekken, en dat schaadt ons enorm.” 

Zorgen over talenstudies en internationalisering universiteiten 

Dassen uitte ook zijn zorgen over de bezuinigingen op talenstudies in Leiden en Utrecht, waar nu volledige studies verdwijnen, bijvoorbeeld Keltisch. Terwijl VVD-Kamerlid Claire Martens onlangs liet optekenen dat ze liever voor kwantummechanica kiest dan voor genderstudies, ziet Dassen vooraleerst die noodgedwongen keuze als een probleem. 

“Ik denk dat we als samenleving het onderspit delven als we zulke keuzes maken”, zei het Kamerlid. “De kennis die verloren gaat, kan internationaal van waarde zijn en is maatschappelijk relevant. Als je met het mes op de keel kiest tussen genderstudies en kwantummechanica, maak je een verkeerde keuze voor de korte termijn.” 

Robert-Jan Smits herinnerde zich dat het maken van keuzes over wie wat aanbiedt niet nieuw is. “We weten nog dat sterrenkunde van Utrecht naar Leiden verhuisde en Portugees van Utrecht naar Leiden ging. Universiteiten hebben vaker bekeken wat hun unieke selling point is, maar ik vind dat er nu onvoldoende overleg plaatsvindt. Ik denk dat we dit samen moeten doen, en ik heb dit ook op de agenda gezet.” 

Dit is een crisisperiode voor universiteiten 

Volgens Smits ontslaat dit universiteiten niet van hun taak om te kijken waarin Nederland echt wil uitblinken. “Dit is immers een crisisperiode voor de universiteiten, met 3,3 miljard aan bezuinigingen over een paar jaar. We moeten daarom kijken hoe we via smart specialisation onze sterke punten kunnen benutten en welke grote keuzes daarbij horen. Daarvoor moet je echt samen om tafel zitten.” 

Gezamenlijk proberen universiteiten te bepalen hoe ze door deze periode kunnen komen, aldus Smits. “Zoals Marcel Levi al zei, zou het wenselijk zijn als we in Nederland twee universiteiten hebben die tot de wereldtop behoren. Door ons op specifieke specialisaties te richten, kan dat bereikt worden.” 

The post ‘Bezuinigingen dwingen tot nieuwe keuzes: waarin willen universiteiten goed zijn?’  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Bezuinigingen dwingen tot nieuwe keuzes: waarin willen universiteiten goed zijn?’  verscheen eerst op ScienceGuide.

‘Ook wetenschapscommunicatie moet voldoen aan wetenschappelijke integriteit’

Wetenschappers worden in toenemende mate geacht om hun kennis en onderzoeksresultaten te delen met een breed publiek. Zo wordt de ‘reikwijdte’ van een publicatie steeds vaker als een indicator van wetenschappelijke kwaliteit gezien, en geeft Open Science onderzoekers een prikkel om hun resultaten voor iedereen beschikbaar te maken, schrijven auteurs van Europese universiteitenkoepel LERU in een advies over wetenschapscommunicatie. Het gevaar bestaat dat de gewraakte ‘publish or perish’-cultuur daardoor wordt uitgebreid met een ‘communicate or perish’-component. 

Alleen betrouwbare wetenschapscommunicatie effectief 

Wetenschapscommunicatie richting een breed publiek is echter alleen effectief als het ook betrouwbaar is, benadrukt LERU. Slechte wetenschapscommunicatie kan het vertrouwen in de wetenschap ondermijnen, vooral tijdens periodes met bovengemiddelde interesse in onderzoeksresultaten – bijvoorbeeld tijdens de coronapandemie.  

De vernieuwde interesse in wetenschapscommunicatie na de pandemie biedt de mogelijkheid om het meteen goed aan te pakken, staat in het LERU-advies, waarvan de Britse hoogleraar Rhys Morgan (University of Cambridge) hoofdauteur is. Om te beginnen moet wetenschappers worden bijgebracht dat ook wetenschapscommunicatie in het domein van wetenschappelijke integriteit valt. Daarnaast hebben universiteiten de taak om wetenschappers de fijne kneepjes van wetenschapscommunicatie aan te leren, vindt LERU. 

Kom met breed verhaal, niet met smalle schijnwerpers 

Open, eerlijk en transparant zijn over onderzoek is een belangrijk onderdeel van wetenschappelijke integriteit. In publicaties wordt daarom inmiddels vermeldt of er sprake is van bijvoorbeeld belangenverstrengeling en het gebruik van proefdieren of kunstmatige intelligentie. Bij communicatie via traditionele of sociale media is het echter veel minder makkelijk om zulke transparantie te geven, beseffen de LERU-auteurs.  

Een focus op een specifiek onderzoek of onderzoeksresultaat zonder daarbij de brede wetenschappelijke context te bespreken, kan ook tot een gebrek aan transparantie leiden. Wetenschapscommunicatie zou volgens de auteurs minder schijnwerpers op een bepaalde onderzoeker of onderzoeksgroep moeten richten, maar eerder een duidelijke, in de context geplaatste boodschap moeten verspreiden.  

Hoger-onderwijsinstellingen moeten wetenschappers daarom bijbrengen dat alle communicatie over onderzoek aan de eisen van wetenschappelijke integriteit moeten voldoen, en hen ondersteunen om dat binnen verschillende contexten in de praktijk te brengen. Daarnaast moeten onderzoekers worden gesteund bij het weerstaan van druk om over onderzoeksresultaten te communiceren als dat niet gepast is, aldus LERU.  

Wetenschapscommunicatie moet onzekerheden benoemen 

Bij het neerzetten van een helder, overtuigend verhaal ligt het gevaar van versimpeling op de loer. Evenzo kan de drang om impact te maken leiden tot het overdrijven van het belang van een onderzoek. “Dat is begrijpelijk, maar ook gevaarlijk”, aldus de LERU-auteurs.  

Duidelijk maken waar de onzekerheid in een artikel of onderzoek zit, zou daarom een kernvaardigheid voor onderzoekers moeten zijn. Eveneens moeten onderzoekers in staat zijn om weerwoord te bieden als hun onderzoeksresultaten in publiekscommunicatie worden gehyped. “Dat kan alleen door effectieve mediatraining”, aldus de auteurs, die universiteiten de opdracht meegeven om zulke trainingen, waarin aandacht is voor het toelichten van onzekerheid, toegankelijk te maken voor onderzoekers. 

Datzelfde geldt volgens de LERU-auteurs bij de omgang met pre-prints, wetenschappelijke artikelen die al wel met de wetenschappelijke gemeenschap worden gedeeld, maar nog niet aan een peer review zijn onderworpen. Universiteiten zijn daarom voorzichtig in het communiceren hierover, en die voorzichtigheid mag door de academische gemeenschap worden overgenomen. 

Onwaarheden doen het beter op sociale media 

Wetenschappelijke artikelen die via sociale media worden gedeeld, worden vaker geciteerd dan artikelen die niet op die wijze worden gedeeld. Daartegenover staat dat onwaarheden zich via sociale media veel sneller en verder verspreiden dan waarheden. Dat noopt tot voorzichtigheid bij wetenschapscommunicatie via sociale media, blijkt uit het LERU-advies – niet in de laatste plaats omdat het onderzoekers kan verleiden tot het overdrijven van onderzoeksresultaten, of deelname aan discussies die buiten hun expertise liggen.  

Maak onderzoekers daarom bewust van de potentiële valkuilen bij communicatie via sociale media, en leer ze hoe ze zich daar het best kunnen uiten, adviseren de LERU-auteurs. Onderzoekers moeten bijvoorbeeld voor ogen hebben dat hun publiek waarschijnlijk minder kennis over het onderwerp heeft dan zijzelf, wat het uitleggen van nuances of onzekerheden extra belangrijk maakt. Ook het doorverwijzen naar meer gedetailleerde informatie vormt een van de aanbevelingen in het LERU-advies.  

Instellingen moeten het instrueren van onderzoekers overigens geenszins gebruiken om dier academische vrijheid in te perken, benadrukken de auteurs.  

Meer aandacht voor training wetenschapscommunicatie 

Gezien het belang van heldere en transparante communicatie over onderzoeksresultaten, moeten hoger-onderwijsinstellingen meer nadruk leggen op ondersteuning en training daarin. Daarbij noemen de auteurs onder meer training in het presenteren van statistieken, een goed gebruik van visuele hulpmiddelen, omgaan met verzoeken waarin informatie op heel korte termijn wordt verlangd, en voorkomen dat men als wetenschapper wordt betrokken in discussies buiten het eigen kennisgebied. 

Aan het advies is een checklist toegevoegd die wetenschappers kunnen gebruiken bij het voorbereiden van publieke communicatie.  

The post ‘Ook wetenschapscommunicatie moet voldoen aan wetenschappelijke integriteit’ first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Ook wetenschapscommunicatie moet voldoen aan wetenschappelijke integriteit’ verscheen eerst op ScienceGuide.

Makkelijkste bezuiniging hoger-onderwijsinstellingen ligt in de keuken 

Voedselsystemen zijn verantwoordelijk voor zo’n 34 procent van de uitgestoten broeikasgassen. Dat geldt in het bijzonder de veeteelt, die tachtig procent van deze uitstoot door voedselsystemen veroorzaakt (en dus zo’n 27 procent van het totaal). Veeteelt houdt daarnaast sterk verband met ontbossing omdat het een enorm beslag op land: zo’n tachtig procent van de wereldwijde landbouwgrond produceert voor vlees en zuivel.  

Daarnaast kunnen dierlijke producten ongezond zijn: bewerkt vlees is volgens de Wereld Gezondheid Organisatie (WHO) even kankerverwekkend als tabak. 

Juist bij hoger-onderwijsinstellingen 

Precies hoger-onderwijsinstellingen, waar zulke kwesties worden onderzocht en waar de toenemende ernst van de klimaatverandering is aangetoond, hebben een verantwoordelijkheid om actie te ondernemen, betogen de Britse onderzoekers. Een van de makkelijkste manieren betreft het aanbieden van plantaardige catering op de campus. Dat dient niet alleen de planeet, maar ook de portemonnee van instellingen, tonen de onderzoeksresultaten.  

De onderzoekers analyseerden de impact van universitaire catering op de portemonnee en het klimaat door drie weken lang het menu in de kantine van het University College Londen te analyseren. Van de 45 maaltijden (15 met vlees, 15 vegetarisch en 15 plantaardig) berekenden ze zowel de kosten als de impact van de gebruikte ingrediënten op het klimaat. 

Hoewel het menu en de kosten daarvan binnen het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn berekend, gelden de resultaten evengoed in andere landen, benadrukken ze. “De kosten van voedsel in het VK zijn vergelijkbaar met die op het Europese vasteland, en de data over impact op het klimaat zijn gebaseerd op wereldwijde gemiddelden in plaats van VK-specifieke gegevens.” 

Grote hoger-onderwijsinstellingen besparen miljoenen 

Hoger-onderwijsinstellingen zoals de Universiteit van Amsterdam of Fontys Hogeschool, die beiden zo’n 43.000 studenten tellen, kunnen een kleine 2,9 miljoen euro per jaar besparen door de overstap naar volledig plantaardige catering te maken, blijkt uit het model van de onderzoekers. Instellingen zoals de Radboud Universiteit en NHL Stenden Hogeschool, met beiden zo’n 25.000 studenten, besparen met die overstap een kleine 1,7 miljoen euro per jaar aan inkoopkosten. 

Ook de Universiteit Leiden, waar het onderwijs binnen de faculteit Geesteswetenschappen dreigt te verschralen door een tekort van 5,7 miljoen euro per jaar, kan alvast 2,25 miljoen euro per jaar besparen door een overstap naar volledig plantaardige catering.  

De inkoopkosten voor een vleesmaaltijd bedragen namelijk gemiddeld €3,57, terwijl een plantaardige maaltijd gemiddeld €2,48 aan inkoopkosten oplevert. Dat is bijna een derde minder, en tevens veel minder dan een vegetarische maaltijd, die voor gemiddeld €3,17 aan inkoopkosten zorgt.  

Groot verschil in impact op klimaat 

De positieve impact van de overstap naar plantaardige catering voor het klimaat is nog veel groter. De Co2-uitstoot van vleesmaaltijden (3,2 kilo per maaltijd) en vegetarische maaltijden (1,5 kilo per maaltijd) ligt veel hoger dan de 0,5 kilo van een plantaardige maaltijd. Ook het watergebruik voor vleesmaaltijden en vegetarische maaltijden (respectievelijk 370,1 en 350,3 liter per maaltijd) ligt veel hoger dan voor plantaardige maaltijden, waarbij 115,2 liter water per maaltijd nodig is. 

Het grootste verschil betreft het landgebruik. Voor een vleesmaaltijd is tien keer zo veel land nodig als voor een plantaardige maaltijd, namelijk 12,3 tegen 1,2 vierkante meter. Een vegetarische maaltijd vergt zo’n 4,5 vierkante meter aan landgebruik, nog altijd bijna vier keer zo veel als een plantaardige maaltijd.  

Erasmus Universiteit wil plantaardig 

Als kantines van hoger-onderwijsinstellingen plantaardige maaltijdopties als standaard nemen, kiest alleen daarom al de helft van de studenten voor een plantaardige maaltijd, blijkt uit eerder onderzoek. Daarnaast verhoogde dit de tevredenheid van studenten over zulke maaltijden.  

Publieke instellingen zoals de New York City Health + Hospitals in de Verenigde Staten laten soortgelijke resultaten zien. Door plantaardige maaltijdopties als standaard aan te bieden in elf publieke ziekenhuizen, werd daar de voedselgerelateerde Co2-uitstoot met 36 procent verminderd, 59 cent per maaltijd aan kosten bespaard, en een klanttevredenheid van boven de 90 procent behaald.  

In Nederland is de Erasmus Universiteit van plan om alleen plantaardig eten aan te bieden, hoewel nu ook wordt nagedacht over het planetary health diet, dat voor tachtig procent plantaardig is. Een geheel plantaardig aanbod kan de Rotterdamse universiteit volgens het model van de Britse onderzoekers zo’n 2,3 miljoen euro per jaar besparen op inkoopkosten, het planetary healt diet zo’n 1,8 miljoen euro per jaar. 

Sterke argumenten voor hoger-onderwijsinstellingen 

De resultaten van het model bieden hoger-onderwijsinstellingen overtuigende argumenten om over te stappen op een plantaardig voedselaanbod, schrijven de onderzoeker. Plantaardig eten is niet alleen veel beter voor de planeet, het biedt instellingen ook de gelegenheid om te bezuinigen op hun uitgaven aan eten – en bezuinigen is iets dat het Nederlandse hoger onderwijs gedwongen wordt te doen.

Hoger-onderwijsinstellingen wordt aanbevolen om een plan te maken om in 2030 alleen nog plantaardig eten aan te bieden op de campus, en per jaar voordien duidelijke doelen te stellen. Daarbij is het belangrijk om alle belanghebbenden mee te nemen in die plannen en op de hoogte te brengen van alle voordelen van een plantaardig voedselaanbod. 

The post Makkelijkste bezuiniging hoger-onderwijsinstellingen ligt in de keuken  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Makkelijkste bezuiniging hoger-onderwijsinstellingen ligt in de keuken  verscheen eerst op ScienceGuide.

Universiteiten steeds vaker betrokken bij patentaanvragen 

Denk nog eens goed na over de bezuinigingen van 1 miljard euro op onderwijs, onderzoek en innovatie, zegt een groep grote bedrijven in een open brief van VNO-NCW en UNL aan het kabinet. “Onderwijs en onderzoek vormen de ruggengraat van een innovatieve en concurrerende economie”, en hoewel het kabinet zegt bij de top-5 van concurrerende landen wil horen, glijdt Nederland de afgelopen jaren juist omlaag langs de ladder van meest innovatieve landen.  

Wel bezuinigen, niet willen horen wat de impact is 

Meerdere partijen in de Tweede Kamer wilden een ronde tafel-sessie met bedrijven organiseren om hierover meer te horen, maar NSC, de VVD en de PVV willen liever een specifieker onderwerp bespreken dan “breed over geld” te praten. De VVD vindt tevens dat zo’n ronde tafel niet als politiek instrument moet worden gebruikt, wat volgens Kamerlid Martens-America nu wel het geval zou zijn. “Belachelijk”, noemde GroenLinks-PvdA-Kamerlid Luc Stultiens dat. “Je wilt een miljard bezuinigen, maar niet horen wat de impact daarvan is. Dat is juist heel politiek.”  

Ondanks een aanbod van de oppositie om samen met coalitiepartijen te bepalen wie zou worden uitgenodigd voor de ronde tafel en wat het specifieke onderwerp zou zijn, was er geen meerderheid voor het organiseren hiervan. “Dan starten we een bijzondere procedure en organiseren we het als oppositie zelf”, liet Stultiens weten. “Ik hoop dat de coalitiepartijen dan alsnog aansluiten. Het is echt ongekend als je deze mensen niet zou uitnodigen om te horen wat de gevolgen zijn.”  

Vaker patentaanvragen door universiteiten zelf 

In de open brief stellen de bedrijven dat bezuinigingen op kennis en innovatie in feite een bezuiniging op het toekomstig verdienvermogen van Nederland zijn. Die stelling vindt steun in recent onderzoek naar de betrokkenheid van Europese universiteiten bij patentaanvragen. 

In de eerste twintig jaar van deze eeuw is de bijdrage van academisch onderzoek aan patent-aanvragen in Europa namelijk flink toegenomen. In 2019 was bij 10,2 procent van de patentaanvragen in Europa tenminste één universiteit betrokken, terwijl dit in 2000 nog 6,2 procent was. Dat blijkt uit onderzoek van de European Patent Office (EPO). 

Universiteiten vragen daarnaast veel vaker zelf patenten aan dan voorheen. In 2000 waren ze bij tachtig procent van de patentaanvragen slechts indirect betrokken, bijvoorbeeld bij een patent dat door een bedrijf werd aangevraagd, terwijl ze in 2019 even vaak direct als indirect bij patentaanvragen waren betrokken.  

De toename van directe betrokkenheid bij patenten heeft alles te maken met hervormingen die universiteiten stimuleren om “meer verantwoordelijkheid te nemen voor de commercialisering van technologie”, aldus de EPO. Of de aanvragen daarmee ook beter worden, valt te bezien: patentaanvragen die door bedrijven worden gedaan, zullen waarschijnlijk beter inspelen op behoeftes van de industrie, terwijl patenten vanuit universiteiten meer vanuit de wetenschap komen en nog een weg naar de markt moeten vinden.  

Hoog gemiddelde patentaanvragen Nederlandse universiteiten 

Duitsland en Frankrijk voeren de ranglijsten aan voor zowel het aantal academische patenten als het aantal universiteiten dat bij patentaanvragen betrokken was tussen 2000 en 2020. Nederland blinkt vooral uit op het gemiddelde aantal patentaanvragen bij de EPO per universiteit, toont het onderzoek.  

Gemiddeld waren universiteiten in Europa tussen 2000 en 2020 betrokken bij zo’n 89 academische patentaanvragen. In Nederland ligt dat aantal veel hoger, namelijk op 245. Daarmee noteren Nederlandse universiteiten het hoogste gemiddelde, kort gevolgd door Zwitserland (244) en Denemarken (231). In België ligt dit aantal op ongeveer 182. 

Die goede prestaties van kleinere landen zoals Nederland, België en Zwitserland hangt vaak samen met de aanwezigheid van een specifieke universiteit die veel patentaanvragen deed. In Nederland was de TU Eindhoven tussen 2000 en 2020 met afstand bij de meeste patentaanvragen bij de EPO betrokken, namelijk 1404. De TU Delft was in diezelfde periode betrokken bij 699 aanvragen, gevolgd door de Universiteit Utrecht (413), de UvA (380) en de Rijksuniversiteit Groningen (355).  

In België liggen die cijfers hoger en dichter bij elkaar. Tussen 2000 en 2020 was de KU Leuven bij 1772 patentaanvragen bij de EPO betrokken, gevolgd door de Universiteit Gent (1115) en de Vrije Universiteit Brussel (908).  

Relatief weinig samenwerking met mkb in Nederland 

De lijst van de 25 universiteiten die tussen 2000 en 2020 het vaakst betrokken waren bij startups met een patentaanvraag wordt aangevoerd door de ETH Zürich. Die universiteit was in deze periode bij 101 patentaanvragen van startups betrokken. De KU Leuven bezet met 42 startups een negentiende plaats op deze lijst, die geen Nederlandse universiteiten bevat. 

Tussen 2015 en 2019 kende Nederland als geheel wel relatief veel startups met patenten op wetenschappelijke uitvindingen, namelijk 77. Hoewel dat ruim minder is dan Frankrijk (264), Duitsland (184) en Italië (152), staat Nederland daarmee wel op de vijfde plek van alle EU-lidstaten. België staat met 62 startups op een negende plaats. 

Niet alleen jonge bedrijven profiteren van wetenschappelijke ontwikkelingen, blijkt uit het EPO-onderzoek. Waren Nederlandse universiteiten indirect betrokken bij een patentaanvraag bij de EPO, dan werd die aanvraag in zo’n 25 procent van de gevallen ingediend door een multinational, en in zo’n 15 procent van de gevallen door een mkb-bedrijf. De samenwerking met het mkb bij patentaanvragen is daarmee relatief klein: in bijvoorbeeld Denemarken is het mkb twee keer zo vaak betrokken bij patentaanvragen op basis van wetenschappelijk onderzoek.  

Gefragmenteerd Europa hindert patentaanvragen universiteiten 

De verschillen tussen landen worden deels verklaard door de nationale en institutionele kaders waarbinnen universiteiten opereren, aldus de EPO. Zo zijn Scandinavische universiteiten relatief zelden eigenaar van een gepatenteerde ontwikkeling, en werken universiteiten in bijvoorbeeld Frankrijk en België relatief veel vaker samen met andere publieke onderzoeksinstellingen. Dat heeft invloed op zowel de hoeveelheid patentaanvragen als de aard van de aanvraag en de precieze betrokkenheid van universiteiten daarbij.  

Fragmentatie van innovatieve ecosystemen is een belangrijke reden waarom Europese lidstaten innovaties moeilijk weten te commercialiseren, stelden zowel de commissie-Draghi als de commissie-Letta vast. “Het feit dat tien procent van de startups met Europese academische patenten gevestigd zijn in de Verenigde Staten, benadrukt de voortdurende moeite in het commercialiseren van nieuwe technologieën binnen de Europese markt”, aldus de EPO-onderzoekers.  

In het recente advies van de commissie-Heitor wordt daarom het Choose Europe-plan meegegeven. Dat moet jonge, innovatieve onderzoekers ertoe bewegen om in Europa te blijven. Annelien Bredenoord, bestuursvoorzitter van de Erasmus Universiteit en lid van de commissie-Heitor, zei zich persoonlijk te hebben ingezet voor dat plan, dat volgens haar extra relevant is voor Nederland. “Ik weet wel in welk land de eerste Europese brain drain gaat plaatsvinden”, waarschuwde ze het kabinet, dat stevig wil bezuinigen op internationalisering in het hoger onderwijs.  

The post Universiteiten steeds vaker betrokken bij patentaanvragen  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Universiteiten steeds vaker betrokken bij patentaanvragen  verscheen eerst op ScienceGuide.

“Ik weet wel in welk land de eerste Europese brain drain gaat plaatsvinden” 

Het adviesrapport van de commissie-Heitor is niet het enige belangrijke rapport van de afgelopen tijd: ook de commissie-Draghi, de commissie-Letta en Europese Commissie-voorzitter Von der Leyen kwamen met plannen en adviezen om onderzoek en innovatie in Europa te versterken. Niettemin hebben de commissies onafhankelijk van elkaar gewerkt.

“We hebben de rapporten van zowel Draghi, Letta als Von der Leyen heel expliciet gelezen”, vertelt Annelien Bredenoord, rector en bestuursvoorzitter van de Erasmus Universiteit Rotterdam en lid van de commissie-Heitor. “Natuurlijk is er ook weleens informeel contact geweest, maar we hebben in ons rapport echt voortgebouwd op de eindteksten. Toen we die kregen, lag ons rapport al grotendeels klaar.” 

Europa begint achter te lopen

Interessant genoeg kwamen de verschillende commissies tot opvallend gelijkluidende conclusies, schetst Bredenoord. “Kennelijk zien groepen met een meer ambtelijke achtergrond, een meer politiek-economische achtergrond, of een meer bestuurlijk-wetenschappelijke en innovatieve achtergrond, állemaal hetzelfde: Europa begint op allerlei manieren achter te lopen op de Verenigde Staten en China, en dreigt daarmee internationaal aan relevantie te verliezen.” 

Ook het antwoord van de verschillende commissies is eensluidend: onderzoek en innovatie. “Op productie ga je het nooit winnen van landen met lagere lonen. Wij kunnen alleen winnen op het gebied van kennis en innovatie”, aldus Bredenoord.  

Zowel Europese als nationale investeringen moeten omhoog 

Verhoog daarom het budget voor de opvolger van Horizon Europe, luidt een van de meest in het oog springende aanbevelingen van de commissie-Heitor. Horizon Europe heeft een omvang van 95,5 miljard euro, waarmee slechts een kwart van alle als ‘excellent’ beoordeelde financieringsaanvragen kon worden gehonoreerd. De rest kreeg nul op rekest. “Ik ben daar zelf ook een voorbeeld van”, vertelt Bredenoord. “Zes jaar geleden was ik projectleider van een heel grote Europese aanvraag die als ‘excellent’ werd beoordeeld, maar toch het geld niet kreeg. Je komt dan onder de zaaglijn terecht: het geld is er gewoon niet.” 

Opvolger FP10 zou daarom minimaal 220 miljard euro in kas moeten hebben, blijkt uit de analyse van de commissie-Heitor. Daarbij speelt ook de geopolitieke context mee, zegt Bredenoord. “Voor kennis en technologie wil je als Europa niet louter afhankelijk zijn van China, de Verenigde Staten en landen waarmee je conflicten hebt.”  

Die 220 miljard is geen vervanging van nationale investeringen in onderzoek en innovatie, stelt het adviesrapport expliciet. De nationale investeringen, die gemiddeld onder het niveau van China en de Verenigde Staten liggen, moeten ook omhoog. “We hebben die combinatie nodig om nog enigszins in de buurt te komen bij die landen.” 

Ik hoop heel erg dat dit council er komt 

Ook de oprichting van zowel een Industrial Competitiveness and Technology Council als een Societal Challenges Council vormt een belangrijk advies van de commissie-Heitor. Het Industrial Competitiveness and Technology Council moet het voor innovatieve bedrijven, die nu vaak afhaken door bureaucratische perikelen, makkelijker maken om deel te nemen aan publiek-private onderzoekssamenwerkingen.  

Bredenoord zelf heeft zich vooral sterk gemaakt voor het Societal Challenges Council. “Dat is bedoeld voor de coördinatie van inter- en transdisciplinaire voorstellen met oplossingen voor de grote maatschappelijke uitdagingen. Ik hoop heel erg dat het er daadwerkelijk komt. Uiteindelijk zijn we als universiteiten op aarde om een bijdrage te leveren aan die grote problemen, maar daarvoor heb je wel mechanismen, coördinatie en voorwaarden nodig. Daarbij zou dat council kunnen helpen.” 

Sociale en geesteswetenschappers, die door de Nederlandse bezuinigingen en kabinetsplannen extra hard geraakt lijken te worden, zullen wellicht al met een schuin oog naar dit plan kijken. Zo’n council kan echter nooit de oplossing zijn voor financiële tekorten in eigen land, daar is Bredenoord stellig over. “Natuurlijk is het belangrijk dat Nederlandse wetenschappers goed kijken waar de kansen in Brussel liggen, maar dat blijft heel competitief. Er zijn immers nog zesentwintig lidstaten met wetenschappers die kijken hoe ze die financiering kunnen krijgen.” 

Brain drain in Europa voorkomen 

Ook het plan Choose Europe uit het adviesrapport bekijkt Bredenoord met extra trots. Daarmee moet een brain drain van Europa worden voorkomen. “Wij zijn wat arrogant op dat gebied; we denken: iedereen komt wel naar ons. Je ziet echter nu al dat startups die kapitaal zoeken, weggaan uit Europa, naar de Verenigde Staten. Het Choose Europe-plan moet getalenteerde, jonge onderzoekers juist in Europa houden.” 

Met het schrappen van de startersbeurzen en het bemoeilijken van internationalisering heeft de Rotterdamse rector en bestuursvoorzitter in de eerste plaats zorgen over eigen land. “Als ik die plannen zie, weet ik wel in welk land de eerste Europese brain drain gaat plaatsvinden. Voor Nederland is het Choose Europe-plan dus nog relevanter.” 

Nederlandse plannen staan haaks op Europese aanbevelingen 

De Europese Commissie en Von der Leyen lijken intussen naar een andere richting te kijken: in een gelekt memo staan schetsen voor één groot European Competitiveness Fund dat niet programmatisch is georganiseerd, maar makkelijker beleidsmatig kan worden bestuurd. In hoeverre dat op gespannen voet staat met de adviezen van de commissie-Heitor, kan Bredenoord nog niet zeggen.  

“De nieuwe Europese Commissie wordt nog gevormd, en de Eurocommissaris op dit thema moet nog worden geïnstalleerd. Ja, Von der Leyen heeft wat gedachtenspinsels gedeeld, maar ik heb nog geen plan gezien. De Nederlandse plannen kennen we wel, dus daarover kan ik zeggen: die staan haaks op alle aanbevelingen. Ons kabinet noemt ‘innovatie’ 85 keer in het regeerakkoord, maar doet het tegenovergestelde.” 

The post “Ik weet wel in welk land de eerste Europese brain drain gaat plaatsvinden”  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Ik weet wel in welk land de eerste Europese brain drain gaat plaatsvinden”  verscheen eerst op ScienceGuide.

Meerderheid positief over voorrang voor sommige studenten bij selectie 

Van de studenten bij geneeskundige opleidingen in Nederland is meer dan zeventig procent vrouw en heeft meer dan zestig procent tenminste één ouder met een inkomen dat in het hoogste percentiel valt, schrijven de onderzoekers van de VU, de UvA, de UU en het UMCG. Het overstappen van loting naar selectie bij toelatingsprocedures heeft die ongelijkheid nog verder versterkt.  

Wordt alleen selectie gebruikt, dan hebben vrouwelijke kandidaten significant meer kans, net als kandidaten waarvan tenminste één ouder een BIG-registratie heeft en kandidaten uit de rijkste tien procent huishoudens. Een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Caribische migratieachtergrond geeft kandidaten daarentegen minder kans. 

Loting lost probleem selectie niet op 

Het geheel aan professionals binnen de gezondheidszorg biedt nu al geen representatieve weergave van de populatie. Wordt de bestaande kansenongelijkheid in toelatingsprocedures voor geneeskundige opleidingen niet aangepakt, dan verergert dat, schrijven de onderzoekers. Het toestaan van loting bij een toelatingsprocedure, wat sinds vorig jaar weer mogelijk is, lost dit probleem niet op, want de kandidatenpoule is te weinig divers.  

“Er lijken dus andere, meer radicale maatregelen nodig”, aldus de onderzoekers: gelijkheidsbevorderende toelatingsprocedures die de sociaal-demografische kenmerken van kandidaten meewegen. Voorbeelden daarvan zijn ‘contextualized admissions’, waarbij niet alleen een resultaat wordt bekeken maar ook de omstandigheden waaronder dat is behaald, of quota voor kandidaten uit ondervertegenwoordigde groepen.  

Potentiële steun is belangrijk 

Veel van zulke methoden zijn in het buitenland al bruikbaar, maar in Nederland niet wettelijk toegestaan. Daarnaast is onbekend in hoeverre Nederlandse experts en belanghebbenden zulke methodes zouden steunen. “Die potentiële steun is belangrijk, aangezien Nederlandse toelatingsprocedures al jarenlang worden beïnvloed door de publieke opinie”, schrijven de onderzoekers.  

Zij hebben daarom, met behulp van de Formal Consensus Method (FCM), in kaart gebracht hoe het zit met die potentiële steun op maatschappelijk en institutioneel niveau. De FCM vraagt experts en belanghebbenden om evidence-based voorstellen te beoordelen op een schaal van 1 tot 9, waarbij 1 ‘totaal ongeschikt’ betekent en 9 ‘totaal geschikt’. Er is sprake van consensus over een voorstel als de gemiddelde score een 7 of hoger is én geen enkele respondent het voorstel lager dan een 5 heeft beoordeeld.  

Vier methoden, tien groepen 

De groep met experts voor dit onderzoek telde twee medici met expertise in diversiteit binnen de gezondheidszorg, een expert op het gebied van diversiteitsbeleid binnen het hoger onderwijs, en veertien vertegenwoordigers van alle Nederlandse faculteiten op het gebied van gezondheidszorg die selectie gebruiken. De groep met belanghebbenden telde 38 mensen, variërend van studentenvertegenwoordigers en leden van werknemersbonden tot onderzoekers, decanen van middelbare scholen, en ambtenaren van OCW en de Onderwijsinspectie. 

De respondenten kregen vier methoden voorgelegd: ‘contextualized admissions’, quota, ‘bonded medical places’ (waarbij geschikte kandidaten uit gebieden met schaarste aan medisch professionals gegarandeerd worden toegelaten in ruil voor de toezegging dat ze na afstuderen een aantal jaar in hun gebied van herkomst zullen werken), en loting met extra kansen voor kandidaten uit ondergerepresenteerde groepen. Tien van zulke groepen werden ter beoordeling aan de experts en belanghebbenden voorgelegd, waaronder ‘kandidaten met een ondergerepresenteerde migratieachtergrond’, ‘kandidaten uit regio’s met een lage deelname aan het hoger onderwijs’ en ‘mannen’.  

Armere afkomst of bepaalde migratieachtergrond 

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat over geen van de methoden of groepen formele consensus (mediaan van 7 of hoger én geen score onder de 5) werd bereikt. Wel kregen meerdere voorstellen meerderheidssteun (mediaan van 7 of hoger), waaronder het voorrang geven aan de groepen ‘kandidaten met een lagere sociaaleconomische status’ en ‘kandidaten met een ondergerepresenteerde migratieachtergrond’. 

Gezien de nadelen waarmee zij al te kampen hebben, zou het oneerlijk zijn om die niet mee te wegen bij toelatingsprocedures, vonden de respondenten. Daarnaast zijn deze kandidaten waarschijnlijk beter in staat om verbinding te maken met armere patiënten, die vaker zorg nodig hebben, en kan de eventuele meertaligheid van kandidaten met een migratieachtergrond een voordeel zijn in het contact met patiënten. Ook woog voor respondenten mee dat deze groepen duidelijk te onderscheiden zijn bij toelatingsprocedures. 

Ook de ‘contextualized admissions’-methode kan op steun van de meerderheid van de respondenten rekenen, in het bijzonder als die wordt gebruikt voor de zojuist genoemde groepen en kandidaten die statushouder zijn. Een voordeel van deze methode ligt erin dat alle kandidaten dezelfde behandeling krijgen, wat stigmatisering voorkomt, aldus de respondenten. 

Als de groep ‘kandidaten met een ondergepresenteerde migratieachtergrond’ extra kans zou krijgen bij het gebruik van loting, kan dat eveneens rekenen op steun van zowel de experts als de belanghebbenden.  

Uitzondering voor studenten uit Caribisch Nederland 

Voor de ‘bonded medical places’-methode op zich gaf de meerderheid van de respondenten geen steun. Deze methode zou de vrijheid van studenten beperken en contractuele verplichtingen eisen van kandidaten die te jong zijn om zulke verplichtingen aan te gaan.  

Binnen de groep experts werd tijdens een bespreking wel voorgesteld om die methode te gebruiken voor kandidaten uit Caribisch Nederland, aangezien daar gebrek is aan medisch professionals en kandidaten uit dit gebied minder kans maken bij de huidige toelatingsprocedures. Dit voorstel kon op de steun van 12 van de 17 experts rekenen. 

Hoewel een grote meerderheid van de respondenten positief was over het gebruik van gelijkheidsbevorderende toelatingsprocedures, oordeelden één expert en vier belanghebbenden negatief over alle voorstellen. Zij steunden wel het algemene doel om de diversiteit van de studentpopulatie te bevorderen, maar gebruiken daartoe liever andere middelen dan toelatingsprocedures.  

Selectie neemt nu de context niet mee 

De huidige toelatingsprocedures voor selectieve geneeskundige opleidingen in Nederland staan niet toe om in ogenschouw te nemen onder welke omstandigheden kandidaten hun resultaten hebben behaald. De onderzoeksresultaten tonen dat experts en belanghebbenden positief oordelen over methodes die dat wel doen, namelijk de ‘contextualized admissions’-methode, loting met extra kansen voor sommige kandidaten, en ‘bonded medical places’ voor kandidaten uit Caribisch Nederland concluderen de onderzoekers.  

“Het wettelijk mogelijk maken van deze methoden kan een eerste stap zijn naar een representatieve studentpopulatie en het verbeteren van kansengelijkheid in toelatingsprocedures”, schrijven ze. In het buitenland is volgens hen genoeg ervaring en expertise te raadplegen om deze methoden effectief te kunnen invoeren.  

The post Meerderheid positief over voorrang voor sommige studenten bij selectie  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Meerderheid positief over voorrang voor sommige studenten bij selectie  verscheen eerst op ScienceGuide.

“Ik heb helemaal niets tegen activistische wetenschappers, maar hoe effectief zijn ze?”

Universiteiten en wetenschappers staan niet los van politiek en samenleving, bleek al bij binnenkomst van de bibliotheek aan de Neude. Daar stelden UU-studenten dat hun universiteit zich medeplichtig maakt aan het dodelijke geweld en de mensenrechtenschendingen in Gaza. “Het is nogal hypocriet dat de rector hier komt spreken over de maatschappelijke rol van de universiteit, terwijl de Universiteit Utrecht nog altijd de banden met Israëlische onderzoeksinstellingen niet heeft verbroken”, liet een student optekenen.  

In het Huis van Actief Burgerschap, ondergebracht in het bibliotheekgebouw, ging het echter over de universiteit als instituut. Op uitnodiging van Utrechtse geesteswetenschappers vertelden Henk Kummeling, Manon Kluijtmans en Frank Miedema over hun boek ‘De universiteit in transitie’.  

Enorme culturele verandering binnen universiteit 

De beweging waaruit het boek ontstond, begon zo’n tien jaar geleden, schetste Kummeling. “Een groep van met name Nederlandse wetenschappers, waaronder Frank Miedema, constateerde toen dat het de verkeerde kant op ging met de wetenschap: we waren vooral met onszelf bezig, en te weinig met de samenleving.” Vanuit die zorg is de Open Science-beweging ontstaan, met als kerngedachte dat de universiteit meer moet en wil teruggeven aan de samenleving, en meer van de samenleving moet binnenhalen.  

De precieze gevolgen voor de universiteit zelf probeerden Kummeling, Kluijtmans en Miedema zich gezamenlijk voor te stellen. Tijdens de pandemie sloegen de respectievelijk rector magnificus, vice-rector onderwijs en toenmalig vice-rector onderzoek van de Universiteit Utrecht aan het schrijven, met ‘De universiteit in transitie’ als resultaat. De denklijnen daarin stemmen sterk overeen met het Erkennen en Waarderen-programma, maar betreffen ook de betrokkenheid en interactie met de samenleving.  
 
“Ik denk dat wij getuige zijn van een enorme culturele verandering binnen de universiteit, van de – hoewel ik dat een wat lastige term vind – ‘vermaatschappelijking ervan”, aldus Kummeling. 

57 experts, niet één burger 

Wie kijkt naar de overheid, ziet dat die vrijwel altijd vóór burgers werkt, en zelden mét burgers, stelde kwartiermaker Teun Gautier van het Huis voor Actief Burgerschap. “Aan wetenschappers kun je een soortgelijke vraag stellen: bedrijven jullie wetenschap óver burgers of mét burgers?”, vroeg hij. Een recent rapport van de Sociaal Economische Raad vormt een slecht voorbeeld, schetste hij. “Daar concludeerden zes wetenschappers met allemaal meerdere titels voor hun naam in een rapport van 192 pagina’s dat de burger geen grip ervaart. Daartoe hebben ze wel met 57 experts gesproken, maar met niet één burger.” 

Wordt de burger wel betrokken in onderzoek, dan gebeuren er andere dingen, betoogde Gautier. Een universiteit wordt dan bijvoorbeeld al snel met de neus op het organisatorische feit van gescheiden domeinen en disciplines gedrukt, terwijl problemen in de samenleving meestal niet in één hokje passen. Daarnaast vergt het een andere opstelling van onderzoekers. “Het maakt zo’n groot verschil of je functioneel of menselijk de interactie aangaat. Als universiteit zullen jullie moeten bedenken hóe jullie naast die burger kunnen gaan staan.” 

Wetenschappers moeten aansluiting zoeken bij gemeenschappen 

Maar wie is ‘die burger’? Daarvan bestaat geen prototype, waren de aanwezigen het met elkaar eens. In plaats daarvan is het beter om over ‘publieken’ te praten, schetste Miedema. “Kijk je naar de zorg, dan bestaat het publiek soms uit een heel specifieke groep patiënten. Betreft een probleem zowel zorg als wonen, dan heb je weer met een heel ander publiek te maken. Je moet daarover eerlijk zijn als je kiest voor een bepaald onderzoek of een bepaalde richting. Ja, je had ook andere keuzes kunnen maken en een ander probleem voor een ander publiek kunnen oppakken – net zoals je eerlijk moet zijn over situaties waarin een andere universiteit beter in staat is om een specifiek probleem te onderzoeken.”  

Ook Gautier benadrukte dat de samenleving in gemeenschappen is georganiseerd. Weten onderzoekers daarbij aansluiting te vinden, dan komen ze verder dan ze op eigen kracht hadden gekund. “Het grote probleem zit in het gebrek aan vertrouwen: veel mensen willen niet te maken hebben met instituties. Gemeenschappen hebben echter in de regel sleutelfiguren die wél worden vertrouwd. Als je aansluiting bij hen weet te maken, kun je vandaaruit een relatie met zo’n gemeenschap opbouwen.”  

Zijn activistische wetenschappers effectief geweest? 

Het wantrouwen in de wetenschap is soms fors. De universiteit kan dat doorbreken door zich anders op te stellen, sprak Kummeling zijn hoop uit. “Wetenschap is een contactsport. Als wij onze kennis tot nut willen maken en bij de samenleving willen brengen, zullen we ons op een andere manier tot de samenleving moeten verhouden. Als we afstand bewaren en alleen met boodschappen komen die betekenen dat mensen hun ‘leuke dingen’ kwijtraken, lukt dat niet. Wij hebben dus de opdracht om op een andere manier contact te leggen tussen de samenleving en de wetenschap.” 

De Utrechtse rector kijkt daarom met enige reserve naar veel activistische klimaatwetenschappers. “Ik heb helemaal niets tegen activistische wetenschappers; het is geweldig als mensen hun kennis naar de samenleving brengen. Je moet je echter wel afvragen hoe effectief je daarin bent. Als klimaatactivisten nu pleiten voor nog veel hardere acties, is mijn respons: kijk eens wat er de afgelopen maanden bij alle verkiezingen is gebeurd. Hebben partijen met aandacht voor het klimaat in hun programma nu winst geboekt? Nee. Als je die samenleving echt zo ver wilt krijgen dat ze iets gaan doen, moet je dat misschien op een andere manier proberen – bijvoorbeeld door public engagement in het onderzoek.”

The post “Ik heb helemaal niets tegen activistische wetenschappers, maar hoe effectief zijn ze?” first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Ik heb helemaal niets tegen activistische wetenschappers, maar hoe effectief zijn ze?” verscheen eerst op ScienceGuide.

“Keuzes van kabinet brengen verdienvermogen en toekomstige economie van Nederland in gevaar”

Europa moet competitief en strategisch autonoom blijven, en moet daarom investeren in baanbrekend onderzoek en innovatie, vindt het Nederlandse kabinet. “Europa heeft al een sterke basis”, staat in een visiedocument van het kabinet voor de opvolger van Horizon Europe. Tegelijkertijd constateert Nederland dat de EU-bestedingen aan onderzoek (R&I) en innovatie achterblijven. In China wordt 2,41 procent van het bbp in R&I geïnvesteerd, in de Verenigde Staten is dat zelfs 3,41 procent, maar in de EU slechts 2,23 procent.  

De Nederlandse overheid kan dit als geen ander weten. Nederland investeert namelijk al jaren minder in R&I dan de 3 procent van het bbp die in Europees verband werd afgesproken, en zal dat ook de komende kabinetsperiode blijven doen. “De drie procent-norm wordt gewoon niet gehaald”, constateerde GroenLinks-PvdA-Kamerlid Joris Thijssen onlangs.  

‘Kabinet brengt economie van de toekomst in gevaar’ 

De drie procent-norm is inderdaad een dode letter, bleek tijdens een recent Kamerdebat met EZK-minister Beljaarts over diens begroting. “Het is niet zo dat het al die jaren hiervoor wel behaald is en dit jaar of volgend voor het eerst niet behaald zou worden”, waste die alvast zijn handen. 

Tijdens dat debat werd opnieuw duidelijk dat het nieuwe kabinet wel spreekt over innovatie en concurrentievermogen, maar de begroting daar niet op inricht. Zo wil het nieuwe kabinet dat Nederland innovatiever wordt, maar is ons land ondanks de investeringen van het vorige kabinet gedaald op de ranglijsten. De keuze van dit kabinet om miljarden te bezuinigen op onderwijs, onderzoek en innovatie zal Nederland dus verder doen zakken en “onze banen, ons verdienvermogen en onze economie van de toekomst” echt in gevaar brengen, benadrukte Thijssen. 

Met deze koers negeert het kabinet tevens de adviezen van planbureaus en het Draghi-rapport, waarin wordt betoogd dat EU-lidstaten flink meer moeten investeren in onderzoek en innovatie, hield VOLT-Kamerlid Laurens Dassen de minister voor.  

Over een jaar komt Nederland met plan voor drie procent-norm 

Minister Beljaarts verweerde zich door te betogen dat de investeringen uit het Nationaal Groeifonds nog tot wasdom moeten komen, dat investeringen ook uit de private sector moeten komen, en het verbeteren van de concurrentiepositie niet “met het overhandigen van één rapportje” is opgelost. 

“Ik kan u niet nu geruststellen en alle zorgen wegnemen”, besefte Beljaarts tegelijkertijd. Over ongeveer een jaar zal hij een beleidsplan naar de Tweede Kamer sturen “waarin wordt ingegaan op de manier waarop we dat concreet kunnen uitwerken voor die drie procent-doelstelling in 2030”, deelde hij nog mee. 

Nederland wil vooral geld zien 

Ondanks “leidende kennisinstuten en high-tech bedrijven” staat de positie van het Europese onderzoek dus onder druk, constateert Nederland in het visiedocument. Daarom moet Europa na afloop van Horizon Europe, het huidige kaderprogramma voor onderzoeksfinanciering, doorgaan met investeren in onderzoek en innovatie via opvolger FP10. 

Het gaat de Nederlandse overheid vooral om technologie, competitief zijn en economische groei, blijkt uit het visiedocument. “Het versterken van de wetenschappelijke en technologische capaciteit van de EU is urgent om het Europese concurrentievermogen te versterken”, is een van de zinnen waaruit dat blijkt. Kaderprogramma’s werken daarnaast goed bij het aantrekken van de beste onderzoekers en ‘innovators’, wat eveneens goed is voor de ontwikkeling van producten en technologieën die kunnen “wedijveren in internationale markten van de toekomst.” 

Het kabinet wil in eigen land een soortgelijke koers varen, getuige de mededeling van minister Bruins dat “maatschappelijke impact en daarmee economisch verdienvermogen” bij toekomstige keuzes “meer voorop zullen staan dan in voorgaande periodes.” 

De sociale en geesteswetenschappen worden wel genoemd in het visiedocument, maar alleen met betrekking tot de succesvolle implementatie en adoptie van nieuwe kennis en technologieën door de samenleving.  

Veel geld uit programma’s naar Nederland 

In FP10 moet de lat zo hoog mogelijk liggen, vindt de Nederlandse overheid. Om wereldwijd mee te kunnen, moet FP10 “de meest excellente onderzoeks- en innovatieprojecten met de grootste impact” ondersteunen. Daarbij moet het hele spectrum van kennisontwikkeling worden gedekt: “van fundamenteel onderzoek naar toegepast onderzoek, innovatie en commercialisering.” 

De drie pijlers van Horizon Europe bieden daarvoor een goede basis, dus die ziet het Nederlandse kabinet graag behouden – inclusief belangrijke financieringsprogramma’s zoals de ERC, “de belangrijkste kracht achter patenten vanuit het kaderprogramma”, het Marie Skłodowska-Curie-programma voor veelbelovende onderzoekers, en de “voor start-ups cruciale” European Innovation Council.  

Het Nederlandse hoger onderwijs en onderzoek haalt veel geld uit die financieringsprogramma’s, blijkt uit recente cijfers van de Europese Commissie. Hoewel het Nederlandse bbp slechts zes procent van het totale bbp in de EU vormt, ging wel 12,2 procent van het ERC-budget naar Nederland. Uit het Marie Skłodowska-Curie-programma ging 9,4 procent van het budget naar Nederland.  

Ook België krijgt een relatief groot deel uit deze programma’s. Met 3,4 procent van het totale bbp in de EU kreeg het Belgische hoger onderwijs en onderzoek 5,4 procent van het ERC-budget en 6,6 procent van het geld uit het Marie Skłodowska-Curie-programma. 

Toekomst Europese onderzoeksfinanciering ongewis 

Het is overigens onduidelijk of financieringsprogramma’s zoals de ERC in de huidige vorm blijven voortbestaan. De Europese Commissie lijkt het plan te hebben om alle programma’s voor onderzoeksfinanciering te bundelen in één groot European Competitiveness Fund. Dat moet de organisatie en het beheer daarvan vergemakkelijken, en leent zich beter voor politieke bijsturing.  

Een externe commissie is daarentegen met het advies gekomen om binnen FP10 zowel een onafhankelijk Industrial Competitiveness and Technology Council als een European Societal Challenges Council op te richten. Dat zou onderzoekssamenwerkingen ten goede moeten komen. Het zou echter eveneens betekenen dat de Europese Commissie minder grip krijgt op het grootste deel van FP10.  

Het budget voor onderzoek en innovatie moet daarnaast worden verhoogd naar 220 miljard euro, vindt de adviescommissie, waarin ook EUR-bestuursvoorzitter Annelien Bredenoord zitting had. Dat is meer dan het dubbele van de huidige 93,5 miljoen euro.  

De industrie is erg enthousiast over het advies om een Industrial Competitiveness and Technology Council op te tuigen, en dingt alvast naar een leidende rol daarin, blijkt uit een rondgang van nieuwsplatform Science|Business. LERU, een Europese koepel van universiteiten, is echter minder enthousiast over de beide ‘councils’ – tenzij die door eminente onderzoekers of professionals worden geleid, zodat FP10 minder last heeft van politieke sturing en bureaucratie. 

The post “Keuzes van kabinet brengen verdienvermogen en toekomstige economie van Nederland in gevaar” first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Keuzes van kabinet brengen verdienvermogen en toekomstige economie van Nederland in gevaar” verscheen eerst op ScienceGuide.

“Vergeet die softe leercultuur, begin liever bij de vakmensen”

Een toenemende klimaatcrisis, toenemende schaarste in grondstoffen, en afnemende biodiversiteit. Het zijn nogal problemen, begon gespreksleider Harm Edens de jaarlijkse conferentie van netwerkvereniging Katapult, waarbij zo’n 21.000 bedrijven en 134.000 studenten zijn aangesloten. Wie aan oplossingen wil werken, doet er volgens hem goed aan om te beginnen bij het mkb. In die sector werkt namelijk zestig procent van de Nederlandse beroepsbevolking.  

“Wil je het mkb de volgende fase in helpen, dan zullen we samen die betere wereld moeten maken”, betoogde Edens. “Dat wordt ook een leukere wereld, denk ik – een wereld waar Marjolein Faber een bord kan neerzetten met de tekst: ‘Hier werken we aan je toekomst’.” 

Die toekomst moet geen voortzetting van het oude zijn, maar nieuw en duurzaam, liet Edens er geen misverstand over bestaan. “Elke euro die je investeert in de oude economie, gaat je in de toekomst drie à vier euro kosten door allerlei wetten en wetgeving. Elke euro in de nieuwe economie levert je op termijn zo’n drieëndertig euro op.” 

Die bezuinigingen zijn niet goed 

In de persoon van Koninklijke Metaalunie-voorzitter Mark Helder stond de oude economie nog wel op het podium – net als mbo-bestuurder Judith Veltman en ondernemer Herman van Bolhuis. Niet alleen de klimaatcrisis, ook de vergrijzende beroepsbevolking vormt een groot probleem, benadrukte Helder.  

“Voor elke schoolverlater vertrekken er twee gepensioneerden”, rekende hij voor. “Als we onze welvaart willen behouden en relevant willen blijven, hebben we echt hard innovatiekracht nodig. We zullen meer moeten doen met minder mensen, dus we moeten het slimmer doen. Er is al heel veel technologie voorhanden, dus hoe gaan we ervoor zorgen dat we meer kunnen doen met minder? Dat vergt andere vaardigheden.” 

Arbeidsmigratie is een oplossing, maar niet dé oplossing, denkt Helder. “We zullen slimmer moeten werken en andere vaardigheden moeten ontwikkelen. Heel concreet: de lasser zal een las-operator moeten worden die drie machines tegelijk bedient.” 

De miljard euro aan bezuinigingen op het hoger onderwijs en onderzoek helpen niet bij die uitdagingen, is Helder duidelijk. “Dat is niet goed. Het kabinet moet niet alleen met de korte termijn bezig zijn, maar vooral met de lange termijn – met innovatie.” Toch moet niet alleen naar de overheid worden gekeken, voegt Helder meteen toe. “We moeten het ook met elkaar doen; daarom zitten we hier, volgens mij. De technologie is al beschikbaar, nu moet er gas op.” 

Leren als onderdeel van werk 

Leren moet onderdeel worden van werken, stelt Helder – net als NHL Stenden-onderzoekers Herman Blom en Martin Struik eerder betoogden. Dat kan natuurlijk door aansluiting te zoeken bij onderwijsinstellingen, wat bijvoorbeeld gebeurt in publiek-private samenwerkingen. Zulke samenwerkingen hebben ook de oriëntatie van onderwijsinstellingen meer naar buiten verschoven, vertelt Veltman.  

“Eerst was er het beeld dat we als onderwijsinstellingen meer intern gericht waren, maar publiek-private samenwerkingen hebben de boel echt opengebroken. Als school proberen we heel erg aan te sluiten op die arbeidsmarkt, en niet geïsoleerd bezig te zijn.” 

Zorg van bovenaf voor leercultuur binnen bedrijven 

Blijf echter niet te veel hangen bij het initieel onderwijs, betoogde Van Bolhuis. “De grootste groep van potentiële lerende zit bij werknemers die nog dertig jaar meegaan.” Ook Van Bolhuis pleit voor een leercultuur binnen bedrijven, maar erkent tegelijkertijd dat het vormgeven daarvan geen sinecure is.  

“Eerst dachten we: we moeten dat leven lang leren lekker bottom up doen. Dat werkt echter voor geen meter. Bij mensen die al een baan hebben, zie je op dat punt heel weinig motivatie voor de korte termijn. We moeten dat dus meer van bovenaf doen. Het zijn bestuurders die een leercultuur mogelijk moeten maken. Zij moeten daar tijd, geld en moeite in stoppen.”  

Vergeet die leercultuur, maak het concreet 

Saxion-lector Stephan Corporaal liet vanuit de zaal een ander geluid horen. “Vergeet die softe leercultuur. Vergeet al dat praten. Maak het concreet: begin liever bij de vakmensen en de ondernemersvraag”, betoogde de lector Human Resources.  

“Voor vakmensen wordt allerlei onzin gemaakt die niet voor hen werkt. We storten vanuit het onderwijs vaak allerlei modules over hen heen. Vanuit ons lectoraat proberen we liever de mensen binnen bedrijven niet alleen nieuwe dingen aan te leren, maar ze die ook echt te laten toepassen, ook als ze daar eigenlijk geen zin in hebben. Als het aansluit bij hun behoefte, zien ze uiteindelijk de waarde ervan in.” 

Een robot die gaslekkages opspoort 

Tijdens de Katapultdag werd ook de Pro-motor Award uitgereikt. Bij drie van de zes genomineerde projecten van publiek-private samenwerkingen waren hogescholen betrokken: NHL Stenden (NEDCAM), de Hogeschool van Amsterdam (World cITizens @ work) en Saxion Hogeschool met CHARISMA. Dat laatste project kreeg de juryprijs.  

Vanuit het Saxion-lectoraat Smart Mechatronics and Robotics van lector Abeje Mersha werd samen met netbeheerder Alliander een robot ontwikkeld die ondergrondse gasleidingen kan inspecteren. “Nu worden alle gasleidingen van Alliander eens in de vier jaar geïnspecteerd door een controleur die daarvoor een soort metaaldetector gebruikt”, legde Saxion-onderzoeker Victor Sluiter uit. “Dat betekent 42.000 kilometer per jaar lopen. Onder de regelgeving van de Europese Green Deal zou de frequentie van de controles tot wel vier keer per jaar kunnen oplopen.” 

Dat werk kan nu worden uitbesteed aan een zelfstandige robot, voorzien van gps, een kaart en een gascensor. 

The post “Vergeet die softe leercultuur, begin liever bij de vakmensen” first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Vergeet die softe leercultuur, begin liever bij de vakmensen” verscheen eerst op ScienceGuide.

Nieuwe internationaliseringswet wordt nog strenger

Minister Bruins drukt het gaspedaal in met de Wet Internationalisering in Balans (WIB). Hij verscherpt de voorwaarden in de internationaliseringswet van zijn voorganger Robbert Dijkgraaf: bij bacheloropleiding mag nog steeds hoogstens een derde van het curriculum in een andere taal dan het Nederlands worden aangeboden, maar de uitzonderingsgronden worden kleiner.  

“In het wo wordt één op de drie bacheloropleidingen volledig in het Engels aangeboden, en de helft van de opleidingen gedeeltelijk in het Nederlands en gedeeltelijk in het Engels”, schrijft Bruins in een uitgebreide Kamerbrief.  

“Het vorige kabinet zag al in dat dit de toegankelijkheid, doelmatigheid en kwaliteit van het stelsel onder druk zet, en heeft een eerste stap gezet in het in balans brengen van de internationalisering. Ik zet die lijn voort en scherp deze, in navolging van het hoofdlijnenakkoord en het regeerprogramma, verder aan.” 

Internationaliseringswet met weinig uitzonderingen 

Nederlands moet in het hbo en wo weer de norm worden, aldus de minister van OCW. Uitzonderingen daarop zijn wel toegestaan, “bijvoorbeeld voor tekortsectoren of bij regionale omstandigheden”, maar moeten niet opnieuw de regel worden. De criteria in de Toets Anderstalig Onderwijs, onderdeel van de WIB, worden daarom aangescherpt. Aan de hand van die toets wordt bepaald of opleidingen in een andere taal dan het Nederlands mogen worden verzorgd.  

In de toets worden vier mogelijke uitzonderingsgronden genoemd: regionale omstandigheden, de arbeidsmarkt, internationale uniciteit en de internationale positionering van een opleiding. De criteria wil Bruins “scherp afstellen”: ze zijn bedoeld voor een beperkt aantal afwijkingen, en niet voor elke uitzondering is evenveel ruimte. Zo zal slechts een klein aantal opleidingen uitzondering kunnen krijgen wegens het criterium ‘internationale uniciteit’.  

Als voorbeeld gebruikt de minister University Colleges, hotelscholen en kunstopleidingen, die kleinschalig en intensief zijn. “Een categorale uitzondering van deze groepen opleidingen” vindt de regering “niet wenselijk”, omdat deze groepen opleidingen ook een Nederlandstalige variant kennen. “Het is daarom onwenselijk om voor deze groepen een vrijbrief af te geven om al het onderwijs anderstalig te verzorgen.”  

Ook het feit dat een instelling in een krimpregio ligt zal op zichzelf niet voldoende reden zijn om een opleiding anderstalig te kunnen aanbieden. Datzelfde geldt opleidingen die verband houden met een arbeidsmarkttekort. 

Een stok om mee te slaan 

De Toets Anderstalig Onderwijs uit de internationaliseringswet geeft hem als minister een instrument voor zeggenschap over de onderwijstaal van opleidingen. Wat hij wil met die inbreuk op de autonomie van hoger-onderwijsinstellingen, maakt hij ook duidelijk: “dat internationale studenten op opleidingen terecht komen waar zij nodig zijn en waar ze na hun afstuderen vaker en langer bijdragen aan de Nederlandse maatschappij.” Instellingen krijgen daarom ook de plicht zich in te zetten voor de bevordering van de Nederlandse taalbeheersing onder studenten. 

Bovendien maakt dit het bachelor-onderwijs toegankelijker voor Nederlandse studenten, schrijft de minister. Uit recent onderzoek blijkt echter dat Nederlandse studiekiezers vrijwel neutraal staan tegenover de onderwijstaal van een opleiding.  

Internationaliseringswet niet genoeg voor bezuiniging

Internationale studenten weren is echter niet gratis. In het hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet een bezuiniging opgenomen die in 2026 nog 29 miljoen euro bedraagt, maar structureel oploopt tot 293 miljoen euro per jaar. Daarvoor zal meer inspanning nodig zijn dan het hanteren van de Toets Anderstalig Onderwijs en de taaleisen aan bachelor-opleidingen, waarschuwt de minister. Instellingen zullen ook zelf het mes in hun Engelstalig aanbod moeten zetten. Een ‘strategisch wervingsbeleid’ en de inzet van numeri fixi, wat vanaf volgend jaar mogelijk wordt bij anderstalige opleidingen, kunnen daarbij helpen.  

Heeft dat alles niet voldoende effect, dan “zal dat tot gevolg hebben dat de Rijksbekostiging per student lager wordt”, waarschuwt Bruins.  

Vlaanderen toont dat Nederlands reputatie niet hoeft te schaden 

De Vernederlandsing van het hoger onderwijs zal ook het onderzoek raken, beseft Bruins. Academici waarschuwen daar al langer voor. Master-opleidingen blijven daarom uitgesloten van de gevreesde taaltoets. Het Vlaamse stelsel laat echter zien dat “het handhaven van Nederlands als norm de kwaliteit en reputatie van instellingen niet in de weg hoeft te staan”, schrijft de minister.  

Vlaanderen heeft veel strengere taalregels voor het hoger onderwijs dan Nederland, en kent met de KU Leuven een van de meest toonaangevende universiteiten van Europa.  

VH vraagt opnieuw om uitzondering 

De Vereniging Hogescholen is erg ontstemd over de aanscherping van de WIB, waarin nog altijd geen uitzondering voor hogescholen wordt gemaakt – iets dat de Raad van State wel heeft aanbevolen. “Met de aanscherpingen van het Wetsvoorstel Internationalisering in Balans (WIB) wekt het kabinet ten onrechte de indruk dat het Nederlands in het hbo onder druk staat”, schrijft de VH. “Dat is niet het geval. 92 procent van de hbo-opleidingen wordt gewoon in het Nederlands aangeboden.” 

De minister schiet nu met een kanon op een mug, waardoor onnodig veel kapotgaat, betoogt VH-voorzitter Maurice Limmen. De VH pleit ervoor om in ieder geval de bestaande Engelstalige hbo-opleidingen te ontzien bij de Toets Anderstalig Onderwijs. 

The post Nieuwe internationaliseringswet wordt nog strenger first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Nieuwe internationaliseringswet wordt nog strenger verscheen eerst op ScienceGuide.

Veel onrust over toekomst Europese onderzoeksfinanciering, die universiteiten hard nodig hebben

In de komende vijf jaar hoopt zestig procent van de universiteiten in Europa meer Europese onderzoeksfinanciering binnen te halen. Die inkomsten hebben ze nodig om de financiële gaten te vullen die inflatie, schommelingen in het aantal internationale studenten en nationale bezuinigingen creëren, blijkt uit een vooralsnog niet geopenbaarde enquête van de European University Association (EUA). Daarin werden data van 168 onderzoeksinstellingen in 24 landen verzameld.  

Europese miljoenen 

Sommige universiteiten halen nu al enorme bedragen uit Europese fondsen. De koplopers komen uit België en Nederland: de KU Leuven kreeg sinds 2021 zo’n 250 miljoen euro uit Horizon Europe, gevolgd door de TU Delft met 215 miljoen euro. Europese financiering vormt soms wel twintig procent van de totale inkomsten van universiteiten, aldus de EUA. 

Het Nederlandse hoger onderwijs en onderzoek als geheel kreeg in 2022 zo’n 1,1 miljard euro aan Europese subsidies, meldde het CBS eerder dit jaar. Met de naderende bezuinigingen van kabinet Schoof en hun toch al niet florissante financiële positie, zullen ook Nederlandse universiteiten meer naar Brussel kijken en de ontwikkeling van FP10, het Europese programma voor onderzoek en innovatie vanaf 2028. 

Juist rond die Europese programma’s voor onderzoeksfinanciering is de afgelopen weken echter allerlei onrust ontstaan.  

Van drie pijlers naar één groot fonds 

Het begon toen Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, onlangs de portfolio’s van nieuwe eurocommissarissen bekendmaakte. De eurocommissaris voor ‘Start-ups, onderzoek en innovatie’ is namelijk niet de enige die ‘onderzoek en ontwikkeling’ in de portefeuille heeft. Ook de eurocommissaris voor ‘Welvaart en industriële strategie’ heeft ermee te maken, evenals het eurocommissariaat voor ‘Tech-soevereiniteit, veiligheid en democratie’, waar onderzoek en innovatie op het snijvlak van digitaal en natuurkundig gebied wordt gehuisvest.  

Daarmee kan FP10 weleens anders van opzet worden dan het huidige Horizon Europe-programma, rees het vermoeden in Brussel. Horizon Europe kent namelijk drie duidelijke pijlers (onderzoek, samenwerkingsverbanden en innovatie), die op het oog niet corresponderen met de invulling van de nieuwe eurocommissariaten.  

Een intern memo uit september van dit jaar, ingezien door platform Science|Business, bevestigt dit vermoeden. De nieuwe Europese Commissie wil alle onderzoeks- en innovatieprogramma’s bijeenbrengen in één groot ‘European Competitiveness Fund’. 

Europese investeringen in R&D 

Momenteel kent Europa elf financieringsprogramma’s voor onderzoek en innovatie. Die missen echter strategische sturing, zijn te complex, bemoeilijken herallocatie van middelen, kennen te veel regels, overlappen te veel of juist te weinig, en worden op verschillende manieren beheerd, vindt de Europese Commissie. Eén groot fonds met één set regels, één manier van beheer en een agenda op basis van beleid – in plaats van een programmatische agenda – zou al die problemen moeten oplossen.  

Ook de waarschuwing uit het recente Draghi-rapport, waarin werd geconcludeerd dat Europa het budget voor onderzoek en innovatie vanaf 2028 moet verdubbelen tot 200 miljard euro, zou daarmee worden gehoord. Voormalig ECB-voorzitter Draghi stelt namelijk dat de EU economische achterblijft bij andere geopolitieke zwaargewichten omdat lidstaten zelf te weinig investeren in onderzoek en ontwikkeling.  

Nederland is een van de lidstaten die minder in onderzoek en ontwikkeling investeren dan de Europees afgesproken drie procent van het bbp. In Nederland is dat al jaren zo, en hoewel de nieuwe OCW-minister Eppo Bruins met de lippen belijdt te streven naar die drie procent, zegt zijn begroting het tegenovergestelde. 

Makkelijker aanhaken bedrijfsleven 

Hoewel onderhandelingen tussen de Europese Commissie en overheden van lidstaten nog voor veranderingen in FP10 zullen zorgen, zou één groot fonds inderdaad een positief effect op de Europese uitgaven aan onderzoek en innovatie kunnen hebben. Bedrijven hebben binnen Horizon Europe namelijk moeite om de weg naar financiering te vinden, iets wat met het ene grote fonds kan worden voorkomen, schrijft de EC in de interne memo.  

Gezien enerzijds de wens om op Europees niveau meer te investeren in onderzoek en innovatie tegen anderzijds de realiteit van nationale bezuinigingen op precies die gebieden, is dat ook nodig. Dan zal immers een groter deel van deze investeringen vanuit het bedrijfsleven moeten komen. 

Dit roept wantrouwige jurist wakker 

Bij LERU, een Europees universiteitsnetwerk waarbij onder andere de UvA, de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht zijn aangesloten, is men verbolgen over de heersende onduidelijkheid. Terwijl Von der Leyen eerst aangaf dat financieringsprogramma ERC zou worden uitgebreid en Draghi een verdubbeling van het budget daarvan voorstelt, lijkt het de ERC nu onderdeel te worden van het grote, van bovenaf bestuurde European Competitiveness Fund. “Hoe kan een bottum up, door excellentie gedreven programma in een top down, doel- en onderwerpgedreven financieringsinstrument passen?”, wil LERU weten.   

Zulke onduidelijkheden roepen de wantrouwige jurist in hem wakker, zegt LERU-voorman Kurt Deketelaere. “Wat is de verborgen agenda hier? Moeten we een verkleinde autonomie en onafhankelijkheid van de ERC verwachten, in ruil voor een verdubbeling van het budget?” 

De EU geeft in elk geval geen blanco cheques, toont het interne memo. Dat bevat namelijk ook de bepaling dat de Europese Commissie bij lidstaten hervormingen kan afdwingen alvorens Europese financiering toe te kennen.  

The post Veel onrust over toekomst Europese onderzoeksfinanciering, die universiteiten hard nodig hebben first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Veel onrust over toekomst Europese onderzoeksfinanciering, die universiteiten hard nodig hebben verscheen eerst op ScienceGuide.

‘De kritische Israëlische wetenschapper die rectoren niet wilden isoleren, overkwam dat in Utrecht wel’

De British Society for Middle Eastern Studies (BRISMES) heeft ernstige zorgen over de beperkingen die de Universiteit Utrecht oplegt aan evenementen die met Palestina te maken hebben. Dat schrijft het genootschap in een open brief naar aanleiding van de behandeling die hoogleraar Neve Gordon kreeg bij zijn bezoek aan de Utrechtse universiteit. Daar zou Gordon, op uitnodiging van Utrechtse academici, een lezing houden over academische vrijheid in tijden van genocide. Ironisch genoeg werd precies een bijeenkomst over academische vrijheid beperkt door de UU, schrijft BRISMES.  

Alleen probleem in Utrecht 

De hoogleraar Mensenrechten was bij drie Nederlandse universiteiten uitgenodigd voor een lezing: de Universiteit van Tilburg, de Universiteit Utrecht, en de Universiteit van Amsterdam. In Tilburg en Amsterdam vonden tevens gesprekken met universiteitsbestuurders of vertegenwoordigers over academische vrijheid en academische boycots. “Die bijeenkomsten waren productief, en de evenementen waren succesvol, met steeds meer dan honderd deelnemers”, schrijft BRISMES. 

Behalve in Utrecht: daar kreeg de organisatie een paar dagen van decaan Thomas Vaessens te horen dat de UU bij ‘Gaza/Israël-gerelateerde evenementen’ niet meer dan vijftig deelnemers toestaat. Daarbij waren voorinschrijvingen en controles bij binnenkomst verplicht.  

Wiens veiligheid is eigenlijk in het geding? 

Omdat zich ten tijde van de e-mail echter al zo’n honderd mensen hadden aangemeld, besloot de organisatie de lezing te verplaatsen naar een plek buiten de campus, vertelt medeorganisator Kathrine van den Bogert. Zij is Universitair Docent en onderzoeker bij het Departement Bestuurs- en Organisatiewetenschap van de UU.  

De regels van Universiteit Utrecht ontberen rechtvaardiging, vindt BRISMES. Dat vindt Van den Bogert ook. “Waarom is het gelegitimeerd om bijeenkomsten over ‘Gaza/Israël’ beperkingen op te leggen, en andere bijeenkomsten niet?”, vraagt ze zich af. “Bestuurders schermen daarbij graag met het begrip ‘veiligheid’, maar wiens veiligheid betreft het eigenlijk? En waarom zou die in het geding kunnen zijn bij een lezing en debat? Tijdens alle eerdere lezingen, teach-ins en paneldiscussies rond dit onderwerp is de veiligheid namelijk nooit in gevaar geweest, en er zijn nooit bezettingen geweest na academische bijeenkomsten.” 

Dit was geen demonstratie, maar een academische bijeenkomst 

Vragen vanuit de Universiteitsraad aan het bestuurscollege gaven weinig duidelijkheid. De UU-bestuurders spraken over ‘gevoelige’ bijeenkomsten in de binnenstad met een politieke doelstelling, waarbij de verplichte voorinschrijving dient om de risico’s van zo’n bijeenkomst te kunnen inschatten. “Wát de risico’s zijn waarop de beveiligers dan precies letten, blijft echter onduidelijk,” aldus Van den Bogert, “maar na nog wat vragen nam de bestuursvoorzitter ook het woord ‘buitenstaanders’ in de mond.”  

Het gaat dan dus logischerwijs niet om álle bijeenkomsten rondom ‘Gaza/Israël’, maar alleen om de bijeenkomsten rond dat onderwerp die een politiek karakter hebben, concludeert Van den Bogert. “Of ziet de universiteit soms álle bijeenkomsten over Israël en Palestina als politiek? Of hangt dat af van de specifieke personen die zich hebben aangemeld of de bijeenkomst organiseren? En een lezing over de klimaatcrisis of het beleid daaromtrent, is dat dan ook politiek? En wie bepaalt dat eigenlijk?” 

De Universiteit Utrecht zegt dat de maatregelen een verdere uitwerking zijn van de nieuwe huisregels omtrent demonstraties. “Dat maakt de zaak nóg onduidelijker”, concludeert Van den Bogert. “De bijeenkomst met professor Gordon was namelijk géén demonstratie of politieke bijeenkomst, maar een academische lezing en debat.” 

Isoleren is precies wat Universiteit Utrecht deed 

Van den Bogert is daarnaast zeer ontstemd over het grote verschil tussen enerzijds de open brief die Nederlandse rectoren op 7 juni in Trouw publiceerden, en anderzijds de daadwerkelijke handelingswijze van de Utrechtse rector. “Kritische Israëlische wetenschappers moeten niet worden geïsoleerd, luidde een belangrijk argument van de gezamenlijke rectoren om de banden met Israëlische instellingen niet te verbreken”, brengt Van den Bogert in herinnering.  

“Isoleren is echter precies wat de rector van de Universiteit Utrecht vorige week wél deed bij Neve Gordon. De ‘kritische Israëlische wetenschapper’ werd op de UU bestempeld als een veiligheidsrisico.” 

Het is een schande

Wetenschappers organiseren voortdurend lezingen en discussies over hun disciplines en maatschappelijke actuele zaken, ook buitenom reguliere onderwijsbijeenkomsten, benadrukt Van den Bogert. “Dat is ons werk. Wij delen elkaars onderzoek, bespreken nieuwe wetenschappelijke inzichten, en stellen elkaar kritische vragen. Het is de normaalste gang van zaken dat daar ook collega’s en studenten van andere universiteiten of ‘buitenstaanders’ bij aanwezig zijn. De Universiteit Utrecht promoot dit zelfs onder de noemer ‘open science’. Het is daarom een schande dat de universiteit ons werk, zodra het gaat om Israël en Palestina, op onduidelijke en oneigenlijke gronden beperkt.” 

Dat vindt BRISMES ook. Het genootschap somt een aantal gebeurtenissen uit het afgelopen jaar op waarbij de Universiteit Utrecht huns inziens de academische vrijheid van studenten en medewerkers schond, bijvoorbeeld door demonstrerende studenten met geweld te laten wegvoeren door de politie. Daarnaast worden de Utrechtse bestuurders gewezen op een recent rapport van UN-gezant Irene Khan over vrijheid van expressie, die benadrukt dat universiteiten actief een veilige omgeving moeten bieden voor academische, op feiten gebaseerde debatten en discussies over de Israëlisch-Palestijnse kwestie. 

BRISMES verwacht excuses uit Utrecht 

“Wij vragen om een onmiddellijk intrekken van het beleid dat het aantal deelnemers bij evenementen over Palestina of Israël beperkt tot 40 of 50 deelnemers”, schrijft BRISMES. Daarnaast verwacht het genootschap dat de Universiteit Utrecht excuses maakt aan zowel de organisatoren van de lezing als hoogleraar Neve Gordon zelf.  

“Als de universiteit academische vrijheid werkelijk hoog in het vaandel heeft staan, dan laten ze ook de ondoorzichtige controle op de voorinschrijving los en luistert het CvB nu écht eens naar deze en andere kritische Israëlische en Palestijnse wetenschappers over academische vrijheid ten tijde van genocide”, voegt Van den Bogert daar nog aan toe. 

The post ‘De kritische Israëlische wetenschapper die rectoren niet wilden isoleren, overkwam dat in Utrecht wel’ first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘De kritische Israëlische wetenschapper die rectoren niet wilden isoleren, overkwam dat in Utrecht wel’ verscheen eerst op ScienceGuide.

Aantal buitenlandse studenten dat studiefinanciering krijgt verviervoudigd sinds 2017

Voordat Pieter Omtzigt zijn partij NSC oprichtte, had hij het er al over: de studiefinanciering aan buitenlandse studenten, die zo op kosten van de Nederlandse belastingbetaler in Nederland kunnen studeren – en daarna veelal weer vertrekken. Door NSC-Kamerlid Rosanne Hertzberger is dat onderwerp op de agenda blijven staan: zij stelde uitgebreide Kamervragen aan Minister van OCW Eppo Bruins. Die antwoordde eveneens uitgebreid.  

In 2024 hadden tenminste 20.681 buitenlandse studenten in Nederland recht op studiefinanciering – hetzij doordat ze hier werken, doordat hun ouders of partner hier als arbeidsmigrant wonen, omdat ze al vijf jaar in Nederland wonen, of wegens een stage. In 2017 betrof dit nog 5.660 buitenlandse studenten, bijna vier keer zo weinig als nu.  

Versoepelde urennorm voor studiefinanciering 

Negen van de tien buitenlandse studenten met recht op studiefinanciering krijgen dat vanwege hun werk alhier. Daar hoort meteen een belangrijke kanttekening bij, aldus de minister. De ‘urennorm’ om in aanmerking te komen voor studiefinanciering is namelijk sinds 2021 meer dan gehalveerd. In dat jaar moest een buitenlandse student nog 56 uur per maand of studiefinanciering te krijgen, terwijl deze urennorm inmiddels door rechterlijke uitspraken is teruggebracht tot 32 uur per maand of 24 uur gedurende tenminste zes maanden.  

Toch is deze versoepelde urennorm niet de enige reden, aangezien het aantal buitenlandse studenten met recht op studiefinanciering wegens werk bijna verdubbelde tussen 2017 en 2020 – nog voordat de versoepeling intrad. 

Daarnaast merkt minister Bruins op dat de cijfers geen onderscheid maken in de duur van de periode waarin een buitenlandse student recht had op studiefinanciering, of dit nu één maand of een heel jaar was. Daartegenover staat dat nog niet alle aanvragen voor studiefinanciering in 2024 zijn meegenomen, aangezien bij DUO nog een onbeoordeelde ‘werkvoorraad’ aan aanvragen aanwezig is. 

Norm voor ‘migrerend werknemerschap’ Europees vastleggen 

Hoe zit dat eigenlijk in buurlanden, wilde Hertzberger weten. Daar lijkt het op de Nederlandse situatie, tonen Bruins’ antwoorden: als ouders of een partner migrerend werknemer zijn, de student vijf jaar of langer in het land verblijft, of als wordt voldaan aan een urennorm voor werk. “In Duitsland gaat dat om gemiddeld 12 uur per week en in Denemarken om gemiddeld 10 tot 12 uur per week. In Finland en Zweden geeft gemiddeld 10 uur werken per week in de regel aanspraak op studiefinanciering via migrerend werknemerschap”, somt de minister op.  

Die norm voor ‘migrerend werknemerschap’ zou op Europees niveau moeten worden vastgelegd, is Bruins het eens met Hertzberger. “Ik ben voornemens om dit op Europees niveau te agenderen en mij in te zetten voor een aangescherpte definitie van dit begrip. Ik vind het niet wenselijk dat internationale studenten die weer vertrekken, voordat zij een bijdrage leveren aan de Nederlandse economie ook recht hebben op volledige studiefinanciering”, laat hij daarom optekenen. De minister zegt geen beloftes te kunnen doen, maar zal zich er “in ieder geval voor inzetten dat die norm hoger ligt dan de huidige geldende regel in Nederland.” 

Studiefinanciering voor de buren 

Over buurlanden gesproken. Het is mogelijk dat een niet-Nederlandse, in bijvoorbeeld Duitsland wonende en studerende student recht heeft op studiefinanciering vanuit Nederland. Dat kan als één van diens ouders wel in Nederland werkt voor een Nederlandse werkgever en daarom als ‘grenswerker’ wordt aangemerkt.  

Nederland heeft in studiejaar 2023-2024 voor 5,7 miljoen euro aan studiefinanciering uitgekeerd aan in totaal achthonderd niet-Nederlandse studenten die studeerden aan een niet-Nederlandse universiteit, tonen de antwoorden van Bruins. In studiejaar 2022-2023 ging het nog om 3 miljoen euro aan 562 van zulke studenten. Meer dan de helft van deze studenten woonde al vijf jaar of langer onafgebroken in Nederland, moet daarbij wel worden opgetekend. Dat zijn dus studenten die niet uit Nederland afkomstig zijn en niet in Nederland studeren, maar wel in Nederland wonen. 

Stapelen van buitenlandse uitkering en studiefinanciering kan niet 

Het stapelen van uitkeringen of vormen van bijstand door buitenlandse studenten is eveneens iets dat NSC niet graag ziet. In Nederland is dat echter niet mogelijk, blijkt uit de antwoorden van Bruins Als een buitenlandse student in een bepaalde periode een “tegemoetkoming in de kosten voor de toegang tot het onderwijs of voor levensonderhoud” uit een ander land krijgt, heeft die geen recht op studiefinanciering.  

Daarnaast wilde Hertzberger weten hoe DUO het inkomen van ouders weegt bij de bepaling van de hoogte van studiefinanciering als een buitenlandse student afkomstig is uit een Europees land met een veel lager loonpeil. Daarover kan Bruins kort zijn: zijn voorganger Dijkgraaf heeft al laten weten dat DUO geen andere inkomensgrens kan hanteren voor verschillende landen.  

The post Aantal buitenlandse studenten dat studiefinanciering krijgt verviervoudigd sinds 2017 first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Aantal buitenlandse studenten dat studiefinanciering krijgt verviervoudigd sinds 2017 verscheen eerst op ScienceGuide.

“Liberale en autoritaire overheden lenen elkaars strategieën bij fnuiken academische vrijheid”

Vooral in autoritaire samenlevingen staan de vrijheid van onderzoek, onderwijs en meningsuiting onder druk. Dat was de afgelopen jaren al zo, en dat is niet veranderd, toont het Free to Think-rapport van Scholars at Risk. Tegelijkertijd eroderen de liberale normen en instituties onder de academische vrijheid ook in democratische samenlevingen, schrijft Scholars at Risk. Deze trend van ‘autocratisering’ gaat in veel landen gepaard met een ‘isolationistische impuls’ die haaks staat op internationale onderzoekssamenwerking. 

Data uit de Academic Freedom Index (AFI), waarop het Free to Think-rapport deels is gebaseerd, onderschrijven deze vaststelling. “Liberale en autoritaire overheden gebruiken in toenemende mate elkaars tactieken om democratische instituten, waaronder het hoger onderwijs, te beschadigen.” 

Fysieke aanvallen op academische vrijheid 

Het Free to Think-rapport van 2024 documenteert 391 aanvallen op wetenschappers, studenten en instituten in 51 landen. Daarin ontbreekt nog het gros van aanvallen op de academische vrijheid, en andere dan politieke bedreigingen van de academische vrijheid blijven eveneens buiten beeld, maar de lijst bestrijkt wel een breed scala aan gebeurtenissen – bijvoorbeeld door oorlogen of binnenlands geweld.  

Zo zijn in Gaza alle universiteiten door het Israëlische leger kapotgeschoten, hebben Russische bommen één op de vijf hoger-onderwijsgebouwen in Oekraïne vernietigd, heeft de burgeroorlog in Sudan meer dan honderd hoger-onderwijsinstellingen in puin gelegd, en is in Myanmar het aantal studenten na de militaire staatsgreep in 2021 met negentig procent afgenomen.  

Wetenschappers en studenten in sommige landen zijn daarnaast slachtoffer van vervolging door de overheid of hun eigen universiteit. Zo arresteert de overheid in Nicaragua vaak wetenschappers of studenten die kritiek uiten op de overheid, gijzelden Libische veiligheidsdiensten twee willekeurige docenten tijdens onderhandelingen tussen universitair docenten en de overheid, en ontsloegen Russische hoger-onderwijsinstellingen wetenschappers die kritiek hadden op de overheid.  

‘Veiligheid’ als vage verantwoording voor inperking 

De vele pro-Palestijnse protesten in en rond universiteiten blijven niet onbenoemd in het Free to Think-rapport. Zo leidde kritiek op het Israëlische geweld in Gaza voor veel wetenschappers in de Verenigde Staten en Duitsland tot ingetrokken aanbiedingen van banen, een verbod op lesgeven, of ontslag. In onder meer China, India, Marokko, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten annuleerden universiteiten colleges, poëzievoordrachten en films over het geweld in het Midden-Oosten.  

“Vaak verantwoordden universiteitsbestuurders dat door ongespecificeerde zorgen over veiligheid te uiten”, schrijven de auteurs van het rapport. “Sommige universiteiten verkleinden de ruimte voor vrije expressie op de campus door nieuw beleid in te voeren dat het recht op protest van studenten inperkte.”  

Dat is ook in Nederland zichtbaar. Zo voerde de Universiteit Utrecht afgelopen zomer de regel in dat ‘politieke bijeenkomsten’ vooraf moeten worden aangemeld bij de dienst Campus & Facilities of Security, enkel mogen plaatsvinden op locaties door de dienst Security zijn goedgekeurd, en maximaal veertig tot vijftig deelnemers mogen hebben. Voorinschrijving en toegangscontrole zijn verplicht. Gevraagd of de academische vrijheid daarmee wordt ingeperkt, zei UU-voorzitter Anton Pijpers slechts dat de regels een uitvoering zijn van de huisregels, tekent DUB op. “Als de bijeenkomst over Gaza gaat, brengen we risico’s in kaart”, liet rector Henk Kummeling op zijn beurt noteren.  

Duitse censuur 

In het Free to Think-rapport worden achttien landen extra onder de loep genomen, waaronder Duitsland. Sinds het Israëlische geweld in Gaza hebben zich bij onze oosterburen een aantal zorgwekkende ontwikkelingen en incidenten voorgedaan, schetst Scholars at Risk.  

Zo gebruikte de Freie Universität Berlin een aangescherpte plaatselijke wet om personeelsleden aan te pakken die zich publiekelijk hadden geuit over het geweld in Gaza. Contracten werden beëindigd, aanbiedingen werden ingetrokken, en sommige academici werd de toegang ontzegd. Het Max Planck Instituut ontsloeg hoogleraar Ghassan Hage vanwege Gaza-gerelateerde uitingen op sociale media, en de Universität zu Köln trok een bijzondere leerstoel in omdat de ontvanger daarvan, Nancy Fraser, een open brief genaamd ‘Filosofie voor Palestina’ had getekend.  

Weren van onderzoekers 

Nog bonter is het geval waarbij de Duitse overheid de toegang tot het land ontzegde aan Ghassan Abu Sittah, de rector van de University of Glasgow, die zou spreken tijdens congres. Toen hij via Zoom alsnog een bijdrage zou leveren, werd het congres door de politie opgedoekt. Een maand later kwam Abu Sittah ook toegang Frankrijk niet in, volgens Franse overheidsmedewerkers omdat Duitsland alle Schengen-landen vroeg de Schotse universiteitsrector een jaar lang buiten de grenzen te houden. 

Ook Bettina Stark-Watzinger, de Duitse minister van Onderwijs wier ministerie bleek te hebben onderzocht of kritische Berlijnse universiteitsdocenten financieel konden worden afgeknepen, krijgt een weinig eervolle vermelding  

Israëlische censuur 

Ook Israël wordt extra onder de loep genomen door Scholars at Risk. Zo blijkt dat het voor Palestijns-Israëlische studenten op de Westelijke Jordaanoever praktisch onmogelijk is om naar hun universiteit te gaan vanwege controleposten van het Israëlische leger. Daarnaast laat het land, de universiteiten incluis, weinig tot geen ruimte voor kritische geluiden over het Israëlische geweld in Gaza.  

De zaak van Nadira Shalhoub-Kevorkian, hoogleraar bij de Hebrew University of Jersualem, is exemplarisch. Na het tekenen van een petitie die het dodelijke Israëlische geweld in Gaza een ‘genocide’ noemde, riep het universiteitsbestuur haar in oktober publiekelijk op om ontslag te nemen. In maart van dit jaar werd Shalhoub-Kevorkian daadwerkelijk geschorst, dit keer vanwege opmerkingen die ze tijdens een podcastopname maakte. Onder druk van collega’s werd de schorsing teruggedraaid, maar een maand later werd Shalhoub-Kevorkian gearresteerd op verdenking van het ‘aanzetten tot terrorisme, geweld en racisme’. De volgende dag kwam ze vrij, maar de verdenking werd aangehouden. Eind augustus bleek dat de hoogleraar zelf met stille trom de Hebrew University of Jeruzalem had verlaten.  

Sinds 7 oktober 2023 zijn daarnaast 124 Palestijns-Israëlische studenten bij in totaal 36 onderwijsinstellingen op het matje geroepen na kritiek op het Israëlische geweld in Gaza. Ongeveer de helft van die studenten werd geschorst of uitgeschreven. Tachtig procent van de bestrafte studenten is vrouw.  

Incidenten rond academische vrijheid in Nederland 

In een lijst met gerapporteerde incidenten wordt Nederland zeven keer genoemd. Zes van die keren betreft het de Rijksuniversiteit Groningen, waarbij het drie keer gaat om het inslaan van ramen en het aanbrengen van leuzen met graffiti door pro-Palestijnse demonstranten.  

De Scholars at Risk-monitor noemt ook een verbod vanuit de RUG om tijdens de anti-apartheidsweek een film te laten zien over een Palestijns meisje dat in 1948 gedwongen werd haar thuis te verlaten. De groep ‘Groningen for Palestine’ zou geen officiële studentenvereniging zijn en het delen van de uitnodiging via Instagram zou het een “extern evenement” maken, aldus de RUG. Uiteindelijk werd de film vertoond in een oude, nabijgelegen jeugdsynagoge.  

Ook twee gebeurtenissen waarbij de politie demonstrerende RUG-studenten met geweld verwijderde, worden genoemd. Eenmaal ging het om een groep studenten die het Academiegebouw bezette na het ontslag van onderzoeker Suzanne Täuber, waarbij politieagenten een student aan diens benen van de trap sleurden. De tweede keer werd een groep pro-Palestijnse bezetters door politieagenten met geweld naar buiten gewerkt, waarbij werd geslagen met wapenstokken.  

Bezetting in Amsterdam 

De wijze waarop de pro-Palestijnse bezetting van de Roeterseilandcampus van de Universiteit van Amsterdam verliep en werd beëindigd, vormt het zevende genoemde incident. Dat protest begon relatief vreedzaam, hoewel de bezetters zich op allerlei manieren barricadeerden. Tegendemonstranten wisten de boel niettemin makkelijk te laten ontaarden in geweld door ‘s nachts het kamp aan te vallen. Uiteindelijk besloten de burgemeester, het OM en de politie om het kamp te ontruimen.  

Dat gebeurde met een bulldozer en leidde tot arrestaties van 140 studenten en universitair medewerkers. Vooral het “buitenproportionele geweld van de politie bij het uiteendrijven van protesterende studenten” wordt gehekeld door Scholars at Risk. 

Bescherming academische vrijheid langs drie schijven 

Een eerste stap ter verdediging van academische vrijheid is het vergroten van het besef van de aanvallen erop, schrijft Scholars at Risk. Daarnaast moet academische vrijheid als recht worden erkend. Een oproep van de VN-rapporteur voor het Recht op Onderwijs om academische vrijheid als ‘individueel mensenrecht met een basis in het internationaal recht’ te zien, is een stap in die richting.  

Ook moet de bescherming van de academische vrijheid handen en voeten krijgen in de onderwijs- en onderzoeksomgeving zelf. Er zijn wel afspraken en strategieën, bijvoorbeeld de European Strategy for Universities uit 2022, “maar om zulke middelen effectief te laten zijn, moeten ze wel gebruikt worden”, aldus Scholars at Risk.  

The post “Liberale en autoritaire overheden lenen elkaars strategieën bij fnuiken academische vrijheid” first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Liberale en autoritaire overheden lenen elkaars strategieën bij fnuiken academische vrijheid” verscheen eerst op ScienceGuide.

“Dood aan Arabieren, riepen ze naast de universiteit” 

Het verbleekt bij het huidige Israëlische geweld in Gaza, maar ook in mei 2021 kende Palestina een periode van expliciet geweld. Na dreigende uithuisplaatsingen in Oost-Jeruzalem en politie-invallen in de Al-Aqsa-moskee tijdens Ramadan, vuurde Hamas vanuit de Gazastrook honderden raketten af, waarop het leger dat gebied binnenviel.  

Dit leidde tot grote protesten van Palestijnse Israëli’s in steden zoals Jeruzalem, Tel Aviv, Haifa en Jaffa, tegenprotesten van Joodse Israëli’s, en volgens Amnesty excessief politiegeweld tegen de eerste groep. Een staakt-het-vuren tussen Hamas en de overheid werd gevolgd door massa-arrestaties van Palestijns-Israëlische demonstranten, waaronder veel studenten waren. 

Palestijnse Israëli’s aan de universiteit 

Palestijns-Israëlische studenten vormen zo’n twintig procent van de bachelorstudenten in Israël en hebben vaak te maken met racistische uitingen van medestudenten of docenten, hebben onderzoeken aangetoond. Dat leidt tot zelfcensuur bij Palestijns-Israëlische studenten, die vanwege hun etniciteit sowieso al minder rechten hebben dan hun Joods-Israëlische landgenoten. 

Periodes van geweld maken hun precaire positie nog ingewikkelder. Onderzoeker Lamma Mansour van de University of Oxford heeft daarom geprobeerd in kaart te brengen wat de invloed was van de periode rond mei 2021 op Palestijns-Israëlische studenten. Daartoe nam ze interviews af met twaalf Palestijns-Israëlische studenten, vijf academici en drie medewerkers van maatschappelijk organisaties. 

Markeren van Palestijns-Israëlische studentenhuizen 

Rond mei 2021 ervoeren de Palestijns-Israëlische respondenten op meerder manieren geweld, toont het onderzoek. Geregeld noopte dat hen ertoe hun Palestijn-zijn te verbergen, vooral als ze zichtbaar Palestijns waren. Zo vertelde een Arabisch-sprekende studente dat ze in de bus haar telefoon niet opnam als haar moeder belde. Een andere, hijab-dragende studente schetste hoe ze zich moest vermommen als Joods-Israëlische vrouw om in een “erg racistisch” dorp een medische ingreep te kunnen ondergaan. “Ik ben een enorm makkelijk doelwit”, besefte ze: “Ik ben vrouw, Arabisch en moslim.” 

In studentenbuurten waar Palestijns-Israëlische studenten woonden, marcheerden vaak groepen rechts-extremisten om de studenten angst aan te jagen. Daarbij werden huizen van Palestijns-Israëlische studenten ‘gemarkeerd’ en ‘s nachts aangevallen. De beveiliging van de universiteit was op die momenten nergens te bekennen.  

Ook verhalen van anderen deden de angst toenemen. “Mijn broer stuurde me foto’s en video’s van mensen met stokken die ‘dood aan Arabieren’ riepen in de straat langs de universiteit. Dat zorgde ervoor dat ik niet meer terug wilde”, vertelt een respondent. 

Niemand bleef 

Niet zelden werden het geweld van rechts-extremisten of de politie lichamelijk. Een student beschrijft hoe een vreedzame demonstratie van Palestijnse Israëli’s na een kwartier gewelddadig werd opgebroken door de politie, waarbij mensen willekeurig in elkaar werden geslagen. “Het maakt dan niet uit of je student, kind of wat dan ook bent. Zolang je Palestijns bent, ben je een doelwit.”  

Doelwit waren de Palestijns-Israëlische studenten ook online. Daar werden door extremistische groepen namen en adressen van studenten gedeeld met de oproep om fysiek geweld tegen hen te gebruiken, bijvoorbeeld omdat iemand een Palestijnse vlag had getoond. “En ze spoorden universiteiten aan om studenten te straffen, of ze gingen naar werkgevers van studenten met de boodschap ‘Jij hebt een werknemer die protesteerde’.”  

Het leidde ertoe dat Palestijns-Israëlische studenten uit angst massaal de campus verlieten. “Ik herinner me veel verhalen van studenten die door andere studenten werden belaagd”, vertelt een respondent. Nave Sha’anan, een wijk in Haifa, liep zelfs helemaal leeg, vertelt een medewerker van een maatschappelijke organisatie. “Niemand bleef.” Naar huis gaan was echter geen sinecure, want niemand van de Palestijnse Israëli’s aldaar durfde het openbaar vervoer te gebruiken. “Uiteindelijk heeft een groep studenten zelf bussen geregeld en konden we naar huis gaan.” 

Mijn perspectief veranderde enorm 

Voordat de genoemde gebeurtenissen in 2021 plaatsvonden, was het zo’n eenentwintig jaar geleden dat het tot groot geweld kwam tussen de verschillende groepen Israëli’s. Voor de meeste Palestijns-Israëlische studenten was 2021 de eerste keer dat de scheiding in de Israëlische maatschappij zo hard voelbaar werd. “Mijn perspectief veranderde enorm”, vertelt een student. “Ik dacht altijd dat ik gewoon burger van dit land was en ik, ondanks het racisme en de ongelijkheid, dingen zou kunnen bereiken. Tijdens deze gebeurtenissen realiseerde ik me echter dat Israël er niet maalt om het schenden van mijn rechten.” 

Dat schiep een band met Palestijns leed uit het verleden, blijkt uit de interviews. “De staat was racistisch, maar nu niet meer. De staat vermoordde Arabieren, maar nu niet meer”, schetst een student zijn vroegere beeld van de situatie. “Dit waren de eerste gebeurtenissen die voor mij politiek werkelijk werden. Ik besefte dat er een heldere lijn is tussen de Nakba, wat mijn ouders hebben meegemaakt, en wat ik nu meemaakte.” 

Het bracht een hele generatie Palestijnse Israëli’s politiek besef van hun Palestijn-zijn bij, schetst een andere student. “Als er al iemand was die nog aarzelde, geen politieke kijk had – na deze gebeurtenissen was er geen twijfel meer.” 

Tegelijkertijd groeide de kloof tussen de Joods-Israëlische en Palestijns-Israëlische werkelijkheid in de collegezaal. Terwijl het geweld tegen Palestijnse Israëli’s toenam, zat een respondente bijvoorbeeld zes uur lang in een collegezaal met Joods-Israëlische studiegenoten die bespraken dat ze reservist in het leger waren en naar Gaza zouden gaan. 

Universiteiten schreeuwen alleen als brand henzelf bedreigt 

De houding van universiteiten in mei 2021 roept vooral scepsis en cynisme op bij de Palestijns-Israëlische respondenten. Ja, universiteiten waren gematigder in hun uitingen dan het brede publiek, maar ze waren niettemin hypocriet, is de opvatting.  

De interviews werden namelijk deels afgenomen in 2023, toen het Israëlische parlement instemde met het besluit dat overheidsbesluiten niet langer door het hooggerechtshof kunnen worden teruggedraaid. Dat universiteiten toen luid van zich lieten horen met de slogan ‘geen wetenschap zonder democratie’, ontging de Palestijns-Israëlische respondenten niet. “Als je zo democratisch en verlicht bent als je zegt, en gelijkheid zo’n kernwaarde is voor jou – waar was je de afgelopen zeventig jaar dan?”, verwoordt een student de frustratie. “Als de brand hén aangaat, willen ze wel ver gaan.” 

Sommige universiteiten of docenten nodigden Palestijns-Israëlische studenten wel uit om te praten over hetgeen ze meemaakten, maar daaraan werden nooit concrete stappen verbonden. Studenten zagen er daarom vooral een manier in om de reputatie van de universiteit te beschermen. “Ze bleven gewoon doorgaan met colleges omdat de raketten niet meer kwamen – maar intussen stond een hele Arabische gemeenschap nog in brand”, vertelt een respondent.  

Eén van de respondenten werd overigens door haar universiteit gestraft vanwege een pro-Palestijns bericht dat ze online deelde. Het kwam haar op een boete en een schorsing van een heel semester te staan. 

Ongezien aggresieve houding van universiteit 

Hoewel periodes van onrust en geweld in de regel uitzonderlijk zijn, moeten ze niet worden gezien als geïsoleerde gebeurtenissen die daarna weer uitdoven. “Ze zijn daarentegen integraal aan een cumulatief proces van identiteitsvorming, en hebben een blijvende impact nadat de onmiddelijke beroering luwt”, concludeert de onderzoeker.  

Ze constateert ook dat de houding van universiteiten in 2021 schril afsteekt tegen de actieve betrokkenheid in 2023 en tijdens het huidige Israëlische geweld in Gaza. “Israëlische hoger-onderwijsinstellingen pakken nu, samen met de autoriteiten, hun Palestijns-Israëlische studenten op een agressieve manier zoals we die nog niet eerder hebben gezien, waarbij ze strafmaatregelen nemen tegen honderden studenten, vooral vanwege het online uiten van politieke opvattingen. 

The post “Dood aan Arabieren, riepen ze naast de universiteit”  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Dood aan Arabieren, riepen ze naast de universiteit”  verscheen eerst op ScienceGuide.

Minister waakt voor ‘strategisch gedrag’ bij nieuwe verdeling geld voor ongebonden onderzoek

Het geld voor ongebonden onderzoek wordt verdeeld via de Open Competitie en het Talentprogramma van NWO. De manier waarop NWO dat geld verdeeld, is de afgelopen twintig jaar echter amper veranderd, terwijl het stelsel van onderzoek dat wel is. Voor NWO was dit reden om het Rathenau Instituut te vragen welke mogelijke grondslagen voor de verdeling van het geld voor ongebonden onderzoek bestaan. Het Rathenau heeft daarom vorig jaar met belanghebbenden gesproken en gekeken hoe buitenlandse onderzoeksfinanciers hiermee omgaan.  

Criteria voor verdeling middelen ongebonden onderzoek 

Het verdelen van geld voor ongebonden onderzoek kan langs drie wegen, aldus het Rathenau: op basis van het aantal aanvragen per domein, op basis van de kwaliteit van onderzoek, of op basis van de impact van onderzoek. De kwaliteit en impact van onderzoek zijn echter lastig te meten, en bovendien lastig te vergelijken tussen verschillende sectoren. Het is daarom moeilijk om alleen deze criteria als grondslag voor een verdeling van onderzoeksgeld te gebruiken. 

Het aantal aanvragen vanuit een domein is echter wel te meten, namelijk “door te kijken naar feitelijke aanvragen, of indirect, aan de hand van aantallen promoties in een domein, wetenschappelijke staf of onderzoeksoutput. Afhankelijk van het gewicht dat dergelijke indicatoren krijgen in een grondslag, is te verwachten dat het gebruik ervan leidt tot kleinere of grotere verschuivingen in de budgetverdeling ten gunste van de domeinen met de laagste honoreringskansen.” 

Meeste geld uit pilot naar SGW en ENS 

Het aantal aanvragen per domein is één van de twee factoren die NWO gaat gebruiken in de pilot met de verdeling van het Talentprogramma-budget voor de jaren 2024-2026. Zo’n twintig procent van dat budget, 37,5 miljoen euro, zal over domeinen worden verdeeld op basis van het aantal aanvragen en de kwaliteit. De overige 153,7 miljoen euro uit het Talentprogramma zal komende jaren op de huidige manier verdeeld worden. Het criterium ‘kwaliteit’ zal in de pilot overigens gewoon worden gemeten zoals NWO dat nu ook doet, laat een woordvoerder aan ScienceGuide weten. 

Van de 37,5 miljoen euro komt in 2025 het meest bij de sociale en geesteswetenschappen terecht, namelijk 15,2 miljoen. Daarna volgen de exacte en natuurwetenschappen met 12,5 miljoen. Zowel de medische wetenschappen (5,9 miljoen) en de toegepaste en technische wetenschappen (3,9 miljoen) krijgen beduidend minder.  

Was overigens een andere indicator dan ‘aantal aanvragen’ gebruikt om de financieringsbehoefte te bepalen, dan hadden de medische wetenschappen wellicht meer gekregen, suggereren cijfers uit het Rathenau-rapport. In 2022 overlegden de medische wetenschappen namelijk een groter aandeel van zowel de totale promoties (38 procent om 19 procent) als het wetenschappelijk personeel (37 procent om 13 procent) en de onderzoeksoutput (39 procent om 34 procent) dan de exacte en natuurwetenschappen. Die laatsten krijgen in 2025 echter 33 procent van de 37,5 miljoen euro, en de medische wetenschappen slechts 16 procent. 

Minister voorziet strategisch gedrag bij nieuwe verdeling 

Minister Eppo Bruins is blij dat NWO begint met een pilot. “De verschillende domeinen kennen immers verschillende indienculturen, werkwijzen en randvoorwaarden die passen bij het karakter van die domeinen”, schrijft hij.  

Daarnaast kan een verdeling op basis van het aantal aanvragen een prikkel zijn om zoveel mogelijk aanvragen te doen, en dus meer budget te krijgen. “Vanuit de afzonderlijke wetenschapsdomeinen kan dit rationeel gedrag zijn, maar op stelselniveau kan dit suboptimale uitkomsten geven.” Daarom is een goede monitoring belangrijk, benadrukt Bruins, die daarover in gesprek zal blijven met NWO.

Verdeling geld voor domeinoverstijgend onderzoek 

Ook universiteiten hebben een rol in dit geheel, schrijft Bruins. Doordat zij vanuit de eerste geldstroom middelen verdelen over domeinen, hebben zij invloed op de verhouding tussen financiering uit de eerste en de tweede geldstroom per wetenschapsdomein. Dat heeft invloed op het aantal aanvragen om tweede geldstroomfinanciering bij NWO, en daarmee, door deze pilot, ook op de verdeling van die tweede geldstroom. 

Het Rathenau heeft NWO overigens ook geadviseerd over het toekennen van financiering voor domeinoverstijgend onderzoek. Daarvoor is nu geen aparte procedure, waarom aanvragen altijd binnen één van de vier domeinen worden beoordeeld. NWO kan echter meer ruimte maken voor zulke voorstellen, bijvoorbeeld “door de vraag naar financiering voor dit type onderzoek te meten door te inventariseren welke ingediende voorstellen aan criteria voor dit type onderzoek voldoen.” NWO denkt nog na over de eventuele implementatie van het advies. 

The post Minister waakt voor ‘strategisch gedrag’ bij nieuwe verdeling geld voor ongebonden onderzoek first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Minister waakt voor ‘strategisch gedrag’ bij nieuwe verdeling geld voor ongebonden onderzoek verscheen eerst op ScienceGuide.

‘Universiteit moet worden teruggewonnen op neoliberale cijferdrang’

De universiteit, misschien wel de oudste organisatievorm, is de afgelopen decennia sterk beïnvloed door neoliberale doctrines zoals New Public Management, die publieke organisaties prikkelen om meer als commerciële bedrijven te acteren. Dat heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van het academische onderwijs en onderzoek, schrijven onderzoekers Max Visser (Radboud Universiteit), Peter Stokes (De Montfort University), Ashok Ashta (University of Kitakyushu) en Lynne M. Anderson (Temple University).  

Daarnaast vormt het een fundamentele bedreiging voor de academische vrijheid, de vrijheid van onderzoek en de verspreiding van kennis, aldus de auteurs. Aan de hand van het begrip ‘performativiteit’ schetsen zij de veranderende academische cultuur, waarbij ze voorbeelden geven van eigen ervaringen. 

Technologie stuurt op efficiëntie 

Geënt op het begrip ‘performativiteit’ van de Franse filosoof Jean-François Lyotard kan worden begrepen hoe de invloed van technologische hulpmiddelen de academische wetenschap heeft veranderd. ‘Performativiteit’ is een taalkundig begrip dat aanduidt hoe taal een veranderend effect kan hebben. Zo is bijvoorbeeld het uitspreken van een gerechtelijk vonnis performatief: de uitspraak is niet alleen een uitspraak, maar tegelijkertijd een daad die verandering bewerkstelligt. 

Het gebruik van technologie kan op soortgelijke wijze worden begrepen. Technologische middelen volgen namelijk het principe van ‘optimale prestatie’, het maximaliseren van de uitkomst en het minimaliseren van de inbreng, aldus Lyotard. Het gebruik van technologie is niet alleen het gebruik ervan (zoals een rechterlijke uitspraak niet alleen iets is dat letterlijk uitgesproken wordt), maar trekt altijd ook een richting op: die van efficiëntie. Door het gebruik van technologische middelen zijn ook wetenschap en onderwijs ‘productiekrachten’ geworden, en aan hun ‘producten’ wordt niet meer gevraagd of ze waar zijn, maar welk nut ze dienen en in hoeverre ze verkoopbaar zijn, schetst Lyotard.  

Door socioloog Stephen Ball werd het begrip ‘performativiteit’ verder uitgewerkt tot een wijze van overheidsregulering om bijvoorbeeld onderwijsinstellingen te organiseren aan de hand van monitorsystemen, databanken, jaarverslagen, inspecties en peer reviews. Daarbij zijn steeds drie samenhangende aspecten zichtbaar: kwantificering, het ideaal van perfecte controle, en fabricatie. Kort gezegd verworden medewerkers tot vergelijkbare en classificeerbare getallen, hebben alle organisatorische inspanning om prestaties zo gewenst mogelijk te maken als gevolg dat de initiële prestaties juist dalen, en worden instellingen door alle verantwoordingsplichten eerder gestimuleerd om te laten lijken alsof ze goed zijn dan daadwerkelijk goed te zijn.  

Belang van rankings voor universiteit 

Wie de wetenschappelijke literatuur over het bestuur van universiteiten in de achterliggende decennia erop naslaat, vindt die drie aspecten ruimschoots terug, schrijven de auteurs. Kwantificering blijkt bijvoorbeeld uit het belang dat universiteiten hechten aan rankings, aan het gebruik van abstracte kwantitatieve indicatoren bij het beoordelen van wetenschappelijke kwaliteit, en het gebruik van studentevaluaties om onderwijs te beoordelen.  

Het ‘ideaal van perfecte controle’ wordt op basis van de literatuur geïllustreerd door universiteitsmanagers die vaak van buiten de academische wereld komen, het administratieve personeel onder hun directe leiding uitbreiden, budget van onderzoek verschuiven naar de administratieve afdelingen, en via die administratieve kanalen de democratische structuur van instellingen omzeilen en vervangen.  

Eigen ervaringen binnen universiteit 

De vier auteurs hoeven zelf echter niet naar de literatuur te kijken om te weten waarover het gaat: gezamenlijk hebben ze meer dan honderd jaar ervaring binnen universiteiten, schrijven ze. In persoonlijke verhalen doen ze alle vier uit de doeken hoe ze drie genoemde aspecten terugzien in hun academische omgeving.  

De ervaringen met ‘kwantificering’ variëren van een vereist aantal publicaties tijdens een promotietraject tot een businessfaculteit met een decaan die koste wat het koste aan de top van een ranking wilde komen. Gedurende vijftien jaar stelde deze decaan alles in het werk: hij nam productieve onderzoekers aan die in toptijdschriften publiceerden, voerde bibliometrische systemen in, beoordeelde alle prestaties van personeel puur op basis van getallen, gaf bonussen voor publicaties en het aantrekken van studenten, en creëerde meerdere administratieve lagen die zich puur bezighielden met het kwantificeren van prestaties om zo goed mogelijk te presteren in rankings. Wie geen goede getallen kon overleggen, mocht vertrekken of kreeg meer onderwijstaken toegeschoven.  

De decaan kreeg overigens wel en niet wat hij wilde: meerdere jaren op rij stonden opleidingen bovenaan de rankings – totdat in 2018 een klokkenluider bekendmaakte dat de businessfaculteit gemanipuleerde data aanleverde, en de decaan uiteindelijk voor fraude werd veroordeeld.  

Oefenen voor visitaties 

De uitbreiding van administratieve lagen en afdelingen past ook bij het ‘ideaal van perfecte controle’. Zo vertelt auteur Peter Stokes hoe hij als waarnemend decaan te maken kreeg met een allerlei ‘invasieve’ reviews vanuit het ‘University Senior Management Team’. Dat managementteam had misschien het idee perfecte controle te hebben, maar in feite brachten ze chaos en paniek, schetst Stokes.  

Het aspect van ‘fabricatie’ blijkt het best uit het verhaal van Radboud-UhD Max Visser, die vertelt hoe zijn afdeling een zo positief mogelijk beeld van hun onderzoek moest schetsen om financiers niet af te schrikken. Kwamen visitatiecommissies op bezoek, dan werden in de dagen ervoor oefensessies gehouden waarin Visser en zijn collega’s de gewenste teksten en gedragingen moesten oefenen – “alles ten dienste van een optimale ‘performance’ voor deze visitatiecommissies”. 

De eigen ervaringen van de auteurs onderstrepen hoezeer de drie aspecten elkaar versterken. “Kwantificatie maakt academische prestaties steeds beter zichtbaar en identificeerbaar, wat het vatbaarder maakt voor toenemende (perfecte) controle, wat op den duur weer op spreadsheets gebaseerde fabricatie mogelijk maakt”, schetsen ze.  

E&W en Universiteit Gent als goede voorbeelden 

Hoewel medewerkers in alle lagen van universiteiten kunnen proberen zich persoonlijk te verzetten tegen neoliberale invloeden, is evenzeer collectieve actie nodig. Daarom formuleren de auteurs voor elk van de drie genoemde aspecten een tegengif. Zo moet kwantificering worden tegengegaan door beslissingen over banen, promoties en financiering niet alleen op metrics te baseren, maar ook op wetenschappelijke inhoud en kwaliteit. De DORA-verklaring, waarin wordt opgeroepen om bijvoorbeeld Journal Impact Factors niet meer te gebruiken om iets te zeggen over de kwaliteit van een individueel artikel, wijst al in die richting. Ook het Nederlandse Erkennen en Waarderen-programma wordt door de auteurs als goed voorbeeld genoemd.  

Het ‘ideaal van perfecte controle’ kan worden tegengegaan door besluitvorming te decentraliseren, het aantal bestuurlijke en administratieve medewerkers te verlagen, en onderlinge competitie te verminderen. Bij de Universiteit Gent zien de auteurs al een goed voorbeeld: daar is men het functioneren van personeel eens in de vijf jaar gaan beoordelen in plaats van ieder jaar, wordt niet meer alleen op onderzoeksprestaties beoordeeld, en is de administratieve last voor academici drastisch verlaagd.  

Wordt het aantal audits en accreditaties aanmerkelijk teruggebracht, dan zal dat ook de ‘fabricatie’ terugdringen, schrijven de auteurs. Universiteiten hoeven dan niet meer door allerlei hoepels te springen om maar geaccrediteerd te worden of ‘excellent’ te blijven, en kunnen hun middelen dan inzetten ten bate van onderzoek en onderwijs. Echte voorbeelden daarvan ontbreken nog, maar een Europese afspraak uit 2022 om “beoordelingen vooral op kwalitatieve gronden te laten plaatsvinden” is een begin, aldus de auteurs.

The post ‘Universiteit moet worden teruggewonnen op neoliberale cijferdrang’ first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Universiteit moet worden teruggewonnen op neoliberale cijferdrang’ verscheen eerst op ScienceGuide.

“Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt”

Doorgaan op de oude voet is geen optie, zag Van Duivenboden, die in 2014 de overstap maakte van het bedrijfsleven naar het onderwijs. “Die oude voet is, samengevat, de homo economicus. In dat paradigma dachten we: als ik mijn eigen belang dien, gaat de rest meeprofiteren. Ondertussen zijn we erachter dat we met het Nederlandse consumptiepatroon vier aardbollen nodig hebben om daarin te kunnen voorzien. Dat gaan we dus niet lang volhouden. Daarom richten wij ons op de homo florens, de bloeiende mens, en spreken we over kwalitatieve in plaats van kwantitatieve groei.”  

Ook Jager, die jarenlang als expert voor Canon in Azië zat en de wrange combinatie van enerzijds de jacht op geld en anderzijds enorme ongelijkheid leerde kennen, trok met een missie vanuit het bedrijfsleven naar het onderwijs. Zo kwam hij als docent terecht bij de opleiding International Business van Saxion, waar hij tweeënhalf jaar geleden opleidingsmanager werd. 

Met het gehele team van de opleiding en steun van de academiedirecteur gingen Jager en Van Duivenboden aan de slag met de curriculumvernieuwing – want het moest anders.

De generatie die niet weet hoe het moet

Als het niet moet zoals vroeger, hoe dan wel? Dat antwoord heeft de opleiding niet, zeggen Jager en Van Duivenboden – “maar daarover gaan we juist het gesprek aan met studenten. We gaan ze niet vertellen wat ze moeten doen, we gaan het gesprek met hen voeren. Daar mag het best schuren, want wij kunnen niet meer zeggen dat wij precies weten hoe het moet. Sterker nog, wij zijn de eerste generatie die heeft bewezen dat we niet weten hoe het moet. ‘We weten het nog niet, maar zullen we vast samen beginnen’ – dat wordt de uitnodiging aan studenten”, aldus Van Duivenboden.   

Het blijft een business-opleiding, benadrukken zowel Jager als Van Duivenboden meermaals. “Het is ook niet zo dat we allerlei strikte geboden prediken; het is international business, er moet geld verdiend worden”, is Jager helder. “Al vanaf dag één werken studenten met concrete vraagstukken van bedrijven uit de regio.” De opleiding probeert studenten echter wel, in samenwerking met het lectoraat Duurzame Businessmodellen, een gereedschapskist mee te geven waarmee ze niet alleen iets kunnen signaleren, maar ook verandering kunnen brengen.  

“Misschien kun je iets op een goedkope manier laten produceren, maar waarom is dat zo goedkoop?”, geeft Van Duivenboden als voorbeeld. “Stel dat je straks inkoper bent bij IKEA; zoek je dan in Nederland, waar het duurder is, of ga je naar Bangladesh, waar het goedkoper is, maar de arbeidsomstandigheden veel slechter zijn? ‘Ik heb het antwoord niet’, zegt de docent dan, ‘maar wat zou jij doen?’” 

Als studenten binnenkomen bij Saxion, zijn ze al zeventien of achttien jaar opgeleid in “een soort consumentisme”, schetst Van Duivenboden. “Wij zetten ze bewust in de productierol.” Die uitnodiging wordt goed verstaan, merkt hij. “Er is ten eerste een soort behoefte aan perspectief, aan iets zinvols dat ze met hun leven kunnen doen. In de afgelopen zeven jaar is daar een enorme kentering in gekomen. Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt. Het gesprek daarover voeren is tegelijkertijd best confronterend: vaak hebben ze dat nog niet eerder gedaan.” 

Een curriculum moet wel belichaamd worden

Curriculumvernieuwing is een grote klus – te meer als ook de grondhouding moet veranderen. Gevraagd naar de belangrijkste pijler onder die vernieuwing, wijst Van Duivenboden op de acht jaar waarin hijzelf en anderen bezig waren met de cultuurverandering. “Onderwijs wordt gemaakt door de mensen die in de klas met studenten bezig zijn. Een curriculum maken is één, maar het moet wel belichaamd worden. Je moet dus met elkaar een beweging creëren. Dat is in mijn optiek een van de moeilijkste dingen.” 

Het begint al bij de wens om studenten op een andere manier met de werkelijkheid te laten omgaan en hen daarover kritisch te laten zijn. “Dan is natuurlijk de eerste vraag aan de docent: hoe ga jíj om met jouw werkelijkheid, en hoe kritisch ben jíj? Gezamenlijk die houding ontwikkelen en zo’n cultuuromslag maken, dat doe je niet zomaar.”  

De belangrijkste tegenwerping luidde lange tijd: het past niet in de landelijke profielen van de opleidingen International Business. “Die profielen zijn inmiddels echter bijgesteld, waarin we zelf veel verantwoordelijkheid hebben genomen. Eerder was er wel ruimte voor bijvoorbeeld conscious business, maar vooral op persoonlijke titel van docenten. Nu hebben we echt als School of Finance & International Business een identiteitsbewijs waarin staat dat wij investors in meaningful business zijn.” 

Bedrijfsleven vraagt hier steeds meer om

In het bedrijfsleven heeft hij al het een en ander gezien, maar als opleidingsmanager maakt Jager voor het eerst een curriculumvernieuwing mee. Dat maakt het spannend, erkent hij. “Anderzijds heb ik heel veel vertrouwen door de manier waarop we het hebben aangepakt. Het is echt vanuit docenten zelf gekomen; ze hebben bijvoorbeeld zelf kunnen opgeven welke modules ze wilden ontwikkelen. Ze nemen echt eigenaarschap. Ik ben heel trots op hoe dat gegaan is. En als je vertrouwt op de kritische geest en talenten van je studenten, moet je dat ook doen bij docenten.” 

Daarnaast zit het bedrijfsleven verlegen om studenten met een bredere blik, weet Jager. “Ze komen steeds nadrukkelijker met de vraag om hulp bij de duurzame transitie. Op hun beurt worden ze daarover weer bevraagd door klanten en aandeelhouders. Omdat bedrijven soms vastzitten in een bepaald patroon, hebben ze behoefte aan jongeren die dat kunnen veranderen.” 

Onderwijs moet aansluiting vinden bij deze generatie studenten

Geheel in de geest van het nieuwe curriculum profiteren dus meerdere partijen hiervan: het bedrijfsleven, de studenten, de brede maatschappij – en het onderwijs, betoogt Van Duivenboden. “Als onderwijs hebben we de uitdaging om de aansluiting met onze studenten te herstellen. Waar liggen ze wakker van? Van alle vraagstukken in de wereld waarmee ze zelf niet zomaar raad weten. In plaats van oude lessen blijven herhalen, moeten we in onze opleidingen teruggaan naar de vragen: waar ligt deze generatie studenten wakker van, en wat hebben ze nodig?” 

The post “Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt” first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt” verscheen eerst op ScienceGuide.

❌