Reading view

There are new articles available, click to refresh the page.

Minister wil vanaf 2028 masterstudenten en onderzoekers screenen op veiligheid 

De screening moet het sluitstuk worden van een bredere aanpak om de Nederlandse kennissector weerbaarder te maken tegen ongewenste beïnvloeding en kennisdiefstal door andere landen, aldus Bruins. “Kennisveiligheid is onlosmakelijk verbonden met onze nationale veiligheid”, schrijft hij. “Kennis, technologie en innovatie zijn strategische en militaire machtsmiddelen geworden voor statelijke actoren, die zij actief verwerven.” 

Wordt er niet gediscrimineerd? 

De afgelopen jaren krijgt kennisveiligheid steeds meer aandacht in het hoger onderwijs. Zo werd twee jaar geleden het Loket Kennisveiligheid opgericht, waar onderzoekers terechtkunnen met vragen als zij zich zorgen maken over kennisveiligheid met betrekking tot studenten en medewerkers. Dit loket heeft sinds de start in 2022 meer dan 450 vragen beantwoord. In 2025 wordt het loket geëvalueerd, waarbij ook wordt onderzocht of het loket pro-actiever advies moet geven. 

De twee voorgangers van de huidige minister, Robbert Dijkgraaf en Ingrid van Engelshoven, waren daarnaast beiden al bezig met de voorbereiding van een nieuwe wet rondom kennisveiligheid. Daar kleven echter veel haken en ogen aan, werd onlangs weer duidelijk bij een zitting van het College voor de Rechten van de Mens: wordt er niet oneigenlijk gediscrimineerd met een dergelijke aanpak? 

De universiteiten onderschrijven het belang van kennisveiligheid, zo blijkt uit een recente brief van koepelorganisatie Universiteiten van Nederland (UNL) aan de minister, maar benadrukken ook het belang van internationale samenwerking. “Nederland spint – ook economisch – garen bij onze internationale verbondenheid.” De universiteiten waarschuwen dat groeiende risico’s door geopolitieke ontwikkelingen weliswaar aandacht verdienen, maar “deze verbondenheid niet mogen gijzelen.” 

Behoefte aan een gemeenschappelijke definitie ‘veiligheid’

Alle universiteiten ondernemen stappen om overzichten van veiligheidsgevoelige partnerschappen op te stellen, blijkt uit een inventarisatie van UNL. Sommige instellingen hebben al een systeem opgezet, andere zijn nog in gesprek over de vorm. De aanpak verschilt per instelling, wat volgens UNL te verklaren is door verschillen in risicoprofiel en organisatiestructuur. Wel is er behoefte aan een gemeenschappelijke definitie van een ‘veiligheidsgevoelig partnerschap’. 

De KNAW en NWO hebben daarnaast in een brief aan de minister laten weten dat hij oog moet hebben voor een gelijk speelveld in Europa. “Nederland kan het kennisveiligheidsbeleid niet in isolement ontwikkelen,” aldus de organisaties. Ze pleiten voor een Europees afgestemde lijst met risicopartners. 

Nederland zet inderdaad in op Europese samenwerking op het gebied van kennisveiligheid, blijkt uit de brief van Bruins. “De aanpak op kennisveiligheid is immers het effectiefst als andere landen ook beleid op kennisveiligheid voeren,” schrijft hij. “Zo voorkomen we dat een potentiële risicovolle samenwerking zich verplaatst en zorgen we ervoor dat Nederland een aantrekkelijke plek blijft voor talent en wetenschappelijke samenwerking.” 

Enkele jaren nodig 

Het wetsvoorstel voor de screening wordt volgens planning in de eerste helft van 2025 ter consultatie voorgelegd. De Justitueel Screeningsautoriteit Justis, verantwoordelijk voor het uitvoeren van screenings en het afgeven van verklaringen omtrent gedrag (VOG), heeft echter bij de minister aangegeven enkele jaren nodig te hebben om een screeningsorganisatie op te bouwen. 

De minister wil onderzoeken of dit proces versneld kan worden. Justis schat nu in dat het opbouwen van een screeningsorganisatie en de start van de implementatie enkele jaren in beslag neemt, waardoor Justis naar eigen zeggen gefaseerd kan starten vanaf 2028. 

Meer fijnmazige aanpak voor veiligheid

De screening zal zich specifiek richten op sensitieve kennis en technologie, aldus de minister. “Een meer fijnmazige aanpak bij het afbakenen van sensitieve kennis en technologie kan beter aansluiten bij de praktijk van de kennisinstellingen dan een werkwijze met een bredere aanpak, waarbij gehele vakgebieden worden aangewezen.” 

Minister Bruins uit in zijn Kamerbrief ook stevige zorgen over de Chinese invloed in het Nederlandse wetenschapslandschap. Hij baseert zich daarbij op het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren, waarin China wordt aangemerkt als “de grootste dreiging voor de Nederlandse kennisveiligheid.” 

Illegale collectiemethoden van China 

Chinese partijen zijn actief op zoek naar technologieën die aansluiten bij Chinese beleidsdoelen, zegt Bruins. “Er worden zowel legale als illegale collectiemethoden gebruikt.” Nederlandse kennisinstellingen zijn volgens hem “op grote schaal doelwit van diverse (digitale) aanvalscampagnes die proberen hoogwaardige technologie buit te maken.” 

Een rapport van Clingendael over het beurzenprogramma van de China Scholarship Council (CSC) heeft zelfs aangetoond dat Nederlandse universiteiten op bepaalde onderwerpen en vakgebieden te afhankelijk zijn geworden van Chinese beurspromovendi. De minister vindt dat er “bewuster gekozen moet worden op welke punten we wel en niet kunnen samenwerken.” 

The post Minister wil vanaf 2028 masterstudenten en onderzoekers screenen op veiligheid  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Minister wil vanaf 2028 masterstudenten en onderzoekers screenen op veiligheid  verscheen eerst op ScienceGuide.

“Ik weet wel in welk land de eerste Europese brain drain gaat plaatsvinden” 

Het adviesrapport van de commissie-Heitor is niet het enige belangrijke rapport van de afgelopen tijd: ook de commissie-Draghi, de commissie-Letta en Europese Commissie-voorzitter Von der Leyen kwamen met plannen en adviezen om onderzoek en innovatie in Europa te versterken. Niettemin hebben de commissies onafhankelijk van elkaar gewerkt.

“We hebben de rapporten van zowel Draghi, Letta als Von der Leyen heel expliciet gelezen”, vertelt Annelien Bredenoord, rector en bestuursvoorzitter van de Erasmus Universiteit Rotterdam en lid van de commissie-Heitor. “Natuurlijk is er ook weleens informeel contact geweest, maar we hebben in ons rapport echt voortgebouwd op de eindteksten. Toen we die kregen, lag ons rapport al grotendeels klaar.” 

Europa begint achter te lopen

Interessant genoeg kwamen de verschillende commissies tot opvallend gelijkluidende conclusies, schetst Bredenoord. “Kennelijk zien groepen met een meer ambtelijke achtergrond, een meer politiek-economische achtergrond, of een meer bestuurlijk-wetenschappelijke en innovatieve achtergrond, állemaal hetzelfde: Europa begint op allerlei manieren achter te lopen op de Verenigde Staten en China, en dreigt daarmee internationaal aan relevantie te verliezen.” 

Ook het antwoord van de verschillende commissies is eensluidend: onderzoek en innovatie. “Op productie ga je het nooit winnen van landen met lagere lonen. Wij kunnen alleen winnen op het gebied van kennis en innovatie”, aldus Bredenoord.  

Zowel Europese als nationale investeringen moeten omhoog 

Verhoog daarom het budget voor de opvolger van Horizon Europe, luidt een van de meest in het oog springende aanbevelingen van de commissie-Heitor. Horizon Europe heeft een omvang van 95,5 miljard euro, waarmee slechts een kwart van alle als ‘excellent’ beoordeelde financieringsaanvragen kon worden gehonoreerd. De rest kreeg nul op rekest. “Ik ben daar zelf ook een voorbeeld van”, vertelt Bredenoord. “Zes jaar geleden was ik projectleider van een heel grote Europese aanvraag die als ‘excellent’ werd beoordeeld, maar toch het geld niet kreeg. Je komt dan onder de zaaglijn terecht: het geld is er gewoon niet.” 

Opvolger FP10 zou daarom minimaal 220 miljard euro in kas moeten hebben, blijkt uit de analyse van de commissie-Heitor. Daarbij speelt ook de geopolitieke context mee, zegt Bredenoord. “Voor kennis en technologie wil je als Europa niet louter afhankelijk zijn van China, de Verenigde Staten en landen waarmee je conflicten hebt.”  

Die 220 miljard is geen vervanging van nationale investeringen in onderzoek en innovatie, stelt het adviesrapport expliciet. De nationale investeringen, die gemiddeld onder het niveau van China en de Verenigde Staten liggen, moeten ook omhoog. “We hebben die combinatie nodig om nog enigszins in de buurt te komen bij die landen.” 

Ik hoop heel erg dat dit council er komt 

Ook de oprichting van zowel een Industrial Competitiveness and Technology Council als een Societal Challenges Council vormt een belangrijk advies van de commissie-Heitor. Het Industrial Competitiveness and Technology Council moet het voor innovatieve bedrijven, die nu vaak afhaken door bureaucratische perikelen, makkelijker maken om deel te nemen aan publiek-private onderzoekssamenwerkingen.  

Bredenoord zelf heeft zich vooral sterk gemaakt voor het Societal Challenges Council. “Dat is bedoeld voor de coördinatie van inter- en transdisciplinaire voorstellen met oplossingen voor de grote maatschappelijke uitdagingen. Ik hoop heel erg dat het er daadwerkelijk komt. Uiteindelijk zijn we als universiteiten op aarde om een bijdrage te leveren aan die grote problemen, maar daarvoor heb je wel mechanismen, coördinatie en voorwaarden nodig. Daarbij zou dat council kunnen helpen.” 

Sociale en geesteswetenschappers, die door de Nederlandse bezuinigingen en kabinetsplannen extra hard geraakt lijken te worden, zullen wellicht al met een schuin oog naar dit plan kijken. Zo’n council kan echter nooit de oplossing zijn voor financiële tekorten in eigen land, daar is Bredenoord stellig over. “Natuurlijk is het belangrijk dat Nederlandse wetenschappers goed kijken waar de kansen in Brussel liggen, maar dat blijft heel competitief. Er zijn immers nog zesentwintig lidstaten met wetenschappers die kijken hoe ze die financiering kunnen krijgen.” 

Brain drain in Europa voorkomen 

Ook het plan Choose Europe uit het adviesrapport bekijkt Bredenoord met extra trots. Daarmee moet een brain drain van Europa worden voorkomen. “Wij zijn wat arrogant op dat gebied; we denken: iedereen komt wel naar ons. Je ziet echter nu al dat startups die kapitaal zoeken, weggaan uit Europa, naar de Verenigde Staten. Het Choose Europe-plan moet getalenteerde, jonge onderzoekers juist in Europa houden.” 

Met het schrappen van de startersbeurzen en het bemoeilijken van internationalisering heeft de Rotterdamse rector en bestuursvoorzitter in de eerste plaats zorgen over eigen land. “Als ik die plannen zie, weet ik wel in welk land de eerste Europese brain drain gaat plaatsvinden. Voor Nederland is het Choose Europe-plan dus nog relevanter.” 

Nederlandse plannen staan haaks op Europese aanbevelingen 

De Europese Commissie en Von der Leyen lijken intussen naar een andere richting te kijken: in een gelekt memo staan schetsen voor één groot European Competitiveness Fund dat niet programmatisch is georganiseerd, maar makkelijker beleidsmatig kan worden bestuurd. In hoeverre dat op gespannen voet staat met de adviezen van de commissie-Heitor, kan Bredenoord nog niet zeggen.  

“De nieuwe Europese Commissie wordt nog gevormd, en de Eurocommissaris op dit thema moet nog worden geïnstalleerd. Ja, Von der Leyen heeft wat gedachtenspinsels gedeeld, maar ik heb nog geen plan gezien. De Nederlandse plannen kennen we wel, dus daarover kan ik zeggen: die staan haaks op alle aanbevelingen. Ons kabinet noemt ‘innovatie’ 85 keer in het regeerakkoord, maar doet het tegenovergestelde.” 

The post “Ik weet wel in welk land de eerste Europese brain drain gaat plaatsvinden”  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Ik weet wel in welk land de eerste Europese brain drain gaat plaatsvinden”  verscheen eerst op ScienceGuide.

Meerderheid positief over voorrang voor sommige studenten bij selectie 

Van de studenten bij geneeskundige opleidingen in Nederland is meer dan zeventig procent vrouw en heeft meer dan zestig procent tenminste één ouder met een inkomen dat in het hoogste percentiel valt, schrijven de onderzoekers van de VU, de UvA, de UU en het UMCG. Het overstappen van loting naar selectie bij toelatingsprocedures heeft die ongelijkheid nog verder versterkt.  

Wordt alleen selectie gebruikt, dan hebben vrouwelijke kandidaten significant meer kans, net als kandidaten waarvan tenminste één ouder een BIG-registratie heeft en kandidaten uit de rijkste tien procent huishoudens. Een Turkse, Marokkaanse, Surinaamse of Caribische migratieachtergrond geeft kandidaten daarentegen minder kans. 

Loting lost probleem selectie niet op 

Het geheel aan professionals binnen de gezondheidszorg biedt nu al geen representatieve weergave van de populatie. Wordt de bestaande kansenongelijkheid in toelatingsprocedures voor geneeskundige opleidingen niet aangepakt, dan verergert dat, schrijven de onderzoekers. Het toestaan van loting bij een toelatingsprocedure, wat sinds vorig jaar weer mogelijk is, lost dit probleem niet op, want de kandidatenpoule is te weinig divers.  

“Er lijken dus andere, meer radicale maatregelen nodig”, aldus de onderzoekers: gelijkheidsbevorderende toelatingsprocedures die de sociaal-demografische kenmerken van kandidaten meewegen. Voorbeelden daarvan zijn ‘contextualized admissions’, waarbij niet alleen een resultaat wordt bekeken maar ook de omstandigheden waaronder dat is behaald, of quota voor kandidaten uit ondervertegenwoordigde groepen.  

Potentiële steun is belangrijk 

Veel van zulke methoden zijn in het buitenland al bruikbaar, maar in Nederland niet wettelijk toegestaan. Daarnaast is onbekend in hoeverre Nederlandse experts en belanghebbenden zulke methodes zouden steunen. “Die potentiële steun is belangrijk, aangezien Nederlandse toelatingsprocedures al jarenlang worden beïnvloed door de publieke opinie”, schrijven de onderzoekers.  

Zij hebben daarom, met behulp van de Formal Consensus Method (FCM), in kaart gebracht hoe het zit met die potentiële steun op maatschappelijk en institutioneel niveau. De FCM vraagt experts en belanghebbenden om evidence-based voorstellen te beoordelen op een schaal van 1 tot 9, waarbij 1 ‘totaal ongeschikt’ betekent en 9 ‘totaal geschikt’. Er is sprake van consensus over een voorstel als de gemiddelde score een 7 of hoger is én geen enkele respondent het voorstel lager dan een 5 heeft beoordeeld.  

Vier methoden, tien groepen 

De groep met experts voor dit onderzoek telde twee medici met expertise in diversiteit binnen de gezondheidszorg, een expert op het gebied van diversiteitsbeleid binnen het hoger onderwijs, en veertien vertegenwoordigers van alle Nederlandse faculteiten op het gebied van gezondheidszorg die selectie gebruiken. De groep met belanghebbenden telde 38 mensen, variërend van studentenvertegenwoordigers en leden van werknemersbonden tot onderzoekers, decanen van middelbare scholen, en ambtenaren van OCW en de Onderwijsinspectie. 

De respondenten kregen vier methoden voorgelegd: ‘contextualized admissions’, quota, ‘bonded medical places’ (waarbij geschikte kandidaten uit gebieden met schaarste aan medisch professionals gegarandeerd worden toegelaten in ruil voor de toezegging dat ze na afstuderen een aantal jaar in hun gebied van herkomst zullen werken), en loting met extra kansen voor kandidaten uit ondergerepresenteerde groepen. Tien van zulke groepen werden ter beoordeling aan de experts en belanghebbenden voorgelegd, waaronder ‘kandidaten met een ondergerepresenteerde migratieachtergrond’, ‘kandidaten uit regio’s met een lage deelname aan het hoger onderwijs’ en ‘mannen’.  

Armere afkomst of bepaalde migratieachtergrond 

Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat over geen van de methoden of groepen formele consensus (mediaan van 7 of hoger én geen score onder de 5) werd bereikt. Wel kregen meerdere voorstellen meerderheidssteun (mediaan van 7 of hoger), waaronder het voorrang geven aan de groepen ‘kandidaten met een lagere sociaaleconomische status’ en ‘kandidaten met een ondergerepresenteerde migratieachtergrond’. 

Gezien de nadelen waarmee zij al te kampen hebben, zou het oneerlijk zijn om die niet mee te wegen bij toelatingsprocedures, vonden de respondenten. Daarnaast zijn deze kandidaten waarschijnlijk beter in staat om verbinding te maken met armere patiënten, die vaker zorg nodig hebben, en kan de eventuele meertaligheid van kandidaten met een migratieachtergrond een voordeel zijn in het contact met patiënten. Ook woog voor respondenten mee dat deze groepen duidelijk te onderscheiden zijn bij toelatingsprocedures. 

Ook de ‘contextualized admissions’-methode kan op steun van de meerderheid van de respondenten rekenen, in het bijzonder als die wordt gebruikt voor de zojuist genoemde groepen en kandidaten die statushouder zijn. Een voordeel van deze methode ligt erin dat alle kandidaten dezelfde behandeling krijgen, wat stigmatisering voorkomt, aldus de respondenten. 

Als de groep ‘kandidaten met een ondergepresenteerde migratieachtergrond’ extra kans zou krijgen bij het gebruik van loting, kan dat eveneens rekenen op steun van zowel de experts als de belanghebbenden.  

Uitzondering voor studenten uit Caribisch Nederland 

Voor de ‘bonded medical places’-methode op zich gaf de meerderheid van de respondenten geen steun. Deze methode zou de vrijheid van studenten beperken en contractuele verplichtingen eisen van kandidaten die te jong zijn om zulke verplichtingen aan te gaan.  

Binnen de groep experts werd tijdens een bespreking wel voorgesteld om die methode te gebruiken voor kandidaten uit Caribisch Nederland, aangezien daar gebrek is aan medisch professionals en kandidaten uit dit gebied minder kans maken bij de huidige toelatingsprocedures. Dit voorstel kon op de steun van 12 van de 17 experts rekenen. 

Hoewel een grote meerderheid van de respondenten positief was over het gebruik van gelijkheidsbevorderende toelatingsprocedures, oordeelden één expert en vier belanghebbenden negatief over alle voorstellen. Zij steunden wel het algemene doel om de diversiteit van de studentpopulatie te bevorderen, maar gebruiken daartoe liever andere middelen dan toelatingsprocedures.  

Selectie neemt nu de context niet mee 

De huidige toelatingsprocedures voor selectieve geneeskundige opleidingen in Nederland staan niet toe om in ogenschouw te nemen onder welke omstandigheden kandidaten hun resultaten hebben behaald. De onderzoeksresultaten tonen dat experts en belanghebbenden positief oordelen over methodes die dat wel doen, namelijk de ‘contextualized admissions’-methode, loting met extra kansen voor sommige kandidaten, en ‘bonded medical places’ voor kandidaten uit Caribisch Nederland concluderen de onderzoekers.  

“Het wettelijk mogelijk maken van deze methoden kan een eerste stap zijn naar een representatieve studentpopulatie en het verbeteren van kansengelijkheid in toelatingsprocedures”, schrijven ze. In het buitenland is volgens hen genoeg ervaring en expertise te raadplegen om deze methoden effectief te kunnen invoeren.  

The post Meerderheid positief over voorrang voor sommige studenten bij selectie  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Meerderheid positief over voorrang voor sommige studenten bij selectie  verscheen eerst op ScienceGuide.

“Exotisch genoeg voor diversiteitscampagnes, maar genegeerd voor wetenschappelijk werk” 

Vrouwelijke wetenschappers van kleur hebben te maken met verschillende vormen van intersectionele uitsluiting binnen de Nederlandse academische wereld, toont onderzoek van de University of Connecticut. 

Onderbelichte positie van zwarte vrouwelijke academici 

Het onderzoek richt zich specifiek op de ervaringen van zwarte vrouwen in de Nederlandse academische context. Hoewel structureel racisme binnen academische instellingen steeds meer aandacht krijgt, is de positie van zwarte vrouwelijke academici tot nu toe onderbelicht gebleven, aldus de onderzoekers. 

Veel van deze vrouwen kampen met ondervertegenwoordiging in facultaire posities, ongelijke toegang tot onderzoeksfinanciering, en de devaluatie van hun wetenschappelijke bijdragen. De academische wereld zelf wordt nog sterk beïnvloed door het koloniale verleden, waarin witte Europese mannen de norm zijn, schrijven de auteurs. Diversiteitsinitiatieven richten zich daarom eerder op witte vrouwelijke wetenschappers, wat de problemen van zwarte vrouwelijke academici minder zichtbaar maakt. 

Kleine steekproef, rijke verhalen 

De onderzoekers namen diepte-interviews af bij vijf zwarte vrouwelijke academici die werkzaam zijn aan Nederlandse universiteiten en hogescholen – drie aan universiteiten, twee aan hogescholen. Hoewel de steekproefgrootte klein is, benadrukken de onderzoekers dat de verhalen diepgaand en rijk aan informatie zijn, wat resulteert in duidelijke bevindingen. 

 Het onderzoek maakt overigens deel uit van een groter internationaal project waarin 22 zwarte vrouwelijke academici uit verschillende landen worden geïnterviewd.  

Tegelijk zichtbaar en onzichtbaar 

Uit de analyse van de interviews komen vier hoofdthema’s naar voren die verschillende vormen van uitsluiting beschrijven: hyper-onzichtbaarheid, hyper-zichtbaarheid, hypo-onzichtbaarheid en hypo-zichtbaarheid. Deze thema’s illustreren hoe zwarte vrouwelijke academici te maken hebben met schijnbaar tegenstrijdige ervaringen van zowel zichtbaar als onzichtbaar zijn binnen de academische omgeving. Dit weerspiegelt de internationale reputatie van Nederlandse universiteiten en hogescholen en hun vermogen om talent van over de hele wereld aan te trekken, aldus de onderzoekers. 

Het eerste thema, ‘hyper-onzichtbaarheid’, verwijst naar situaties waarin de bijdragen en kwalificaties van zwarte vrouwelijke academici over het hoofd worden gezien. Meerdere geïnterviewden beschreven hoe zij ondanks uitstekende kwalificaties werden gepasseerd voor promoties of andere carrièrekansen. Anuke, een van de geïnterviewden met een fingeerde naam, zei: “Ik solliciteerde voor een functie als lector waarvoor ik zeer gekwalificeerd was. Ik had alle vereiste ervaring, publicaties en erkenning. Toch kreeg ik de baan niet, terwijl ik veruit de meest gekwalificeerde kandidaat was.” 

Tegelijkertijd ervaren zwarte vrouwelijke academici momenten van ‘hyper-zichtbaarheid’, bijvoorbeeld wanneer ze als ‘exotisch’ worden gezien en worden ingezet voor diversiteitscampagnes, terwijl ze vaak de enige zwarte vrouw in hun onderzoeksgroep of faculteit zijn. “Ik word vaak gevraagd om in onderzoeksgroepen te zitten waar ik de enige zwarte vrouw ben. Het voelt alsof ik er ben om diversiteit uit te stralen, niet vanwege mijn expertise”, vertelde een respondent. 

Vernederend gebruik voor onderzoeksaanvragen 

Daarnaast worden deze vrouwen vaak gevraagd om deel te nemen aan onderzoeksaanvragen om zo de kans op honorering te vergroten. Dit wordt door hen als zeer vernederend ervaren. Een van de respondenten zegt zich dan meer een studieobject dan een gelijkwaardige onderzoeker te voelen. 

Het derde thema, ‘hypo-onzichtbaarheid’, beschrijft de strategieën die zwarte vrouwelijke academici toepassen om zich terug te trekken uit schadelijke omgevingen. “Ik probeer bewust mijn netwerken te veranderen en situaties te vermijden waarin ik me ongemakkelijk voel. Het is een vorm van zelfbescherming”, laat een van hen optekenen 

‘Hypo-zichtbaarheid’ verwijst naar de onzichtbare uitdagingen van zwarte vrouwelijke academici, zoals het combineren van moederschap en een academische carrière. Een van de respondenten, een jonge moeder, vertelde: “Tijdens de pandemie moest ik online lesgeven, vergaderen en adviseren terwijl ik voor jonge kinderen zorgde. Het was ongelooflijk zwaar, maar er was weinig begrip voor mijn situatie.” 

Belemmeringen in wetenschappelijke carrières 

Doordat hun wetenschappelijke vaardigheden vaak niet worden erkend, worden deze vrouwen vaker ingezet voor onderwijs, wat hun carrièrekansen in de wetenschap onder druk zet, zien de onderzoekers. Voor een van de geïnterviewden was dit de reden om de universiteit te verlaten voor een positie aan een hogeschool. 

Het onderzoek toont aan dat deze vormen van uitsluiting diepgeworteld zijn in de Nederlandse onderzoekscultuur. Koloniale denkbeelden en het negeren van ras en etniciteit in diversiteitsbeleid leiden ertoe dat de specifieke ervaringen van zwarte vrouwen vaak over het hoofd worden gezien aldus de Amerikaanse auteurs. 

Netwerken voor mentorschap 

De onderzoekers doen een aantal aanbevelingen om de positie van zwarte vrouwelijke academici te verbeteren. Ten eerste pleiten ze voor de oprichting van professionele netwerken en ondersteuningsgroepen die specifiek zijn gericht op zwarte vrouwen in de academische wereld. Deze netwerken kunnen zorgen voor mentorschap, uitwisseling van ervaringen en onderlinge ondersteuning. 

Daarnaast adviseren de onderzoekers gerichte programma’s en workshops voor de professionele ontwikkeling en onderzoeksmogelijkheden van zwarte vrouwelijke academici. Ook moet er op institutioneel niveau inclusiever beleid komen dat expliciet gericht is op het behoud en succes van zwarte vrouwelijke academici. Dit omvat het herzien van wervings- en promotieprocedures en het creëren van groeitrajecten op maat. 

Tegelijkertijd onderstrepen de bevindingen de noodzaak van verder onderzoek naar de complexe realiteit van verschillende gemarginaliseerde groepen binnen de onderzoeksgemeenschap, zeggen de onderzoekers. Alleen door deze ervaringen serieus te nemen en te vertalen naar gerichte acties, kan een werkelijk inclusieve academische cultuur worden gecreëerd. 

The post “Exotisch genoeg voor diversiteitscampagnes, maar genegeerd voor wetenschappelijk werk”  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Exotisch genoeg voor diversiteitscampagnes, maar genegeerd voor wetenschappelijk werk”  verscheen eerst op ScienceGuide.

Veel onrust over toekomst Europese onderzoeksfinanciering, die universiteiten hard nodig hebben

In de komende vijf jaar hoopt zestig procent van de universiteiten in Europa meer Europese onderzoeksfinanciering binnen te halen. Die inkomsten hebben ze nodig om de financiële gaten te vullen die inflatie, schommelingen in het aantal internationale studenten en nationale bezuinigingen creëren, blijkt uit een vooralsnog niet geopenbaarde enquête van de European University Association (EUA). Daarin werden data van 168 onderzoeksinstellingen in 24 landen verzameld.  

Europese miljoenen 

Sommige universiteiten halen nu al enorme bedragen uit Europese fondsen. De koplopers komen uit België en Nederland: de KU Leuven kreeg sinds 2021 zo’n 250 miljoen euro uit Horizon Europe, gevolgd door de TU Delft met 215 miljoen euro. Europese financiering vormt soms wel twintig procent van de totale inkomsten van universiteiten, aldus de EUA. 

Het Nederlandse hoger onderwijs en onderzoek als geheel kreeg in 2022 zo’n 1,1 miljard euro aan Europese subsidies, meldde het CBS eerder dit jaar. Met de naderende bezuinigingen van kabinet Schoof en hun toch al niet florissante financiële positie, zullen ook Nederlandse universiteiten meer naar Brussel kijken en de ontwikkeling van FP10, het Europese programma voor onderzoek en innovatie vanaf 2028. 

Juist rond die Europese programma’s voor onderzoeksfinanciering is de afgelopen weken echter allerlei onrust ontstaan.  

Van drie pijlers naar één groot fonds 

Het begon toen Ursula von der Leyen, voorzitter van de Europese Commissie, onlangs de portfolio’s van nieuwe eurocommissarissen bekendmaakte. De eurocommissaris voor ‘Start-ups, onderzoek en innovatie’ is namelijk niet de enige die ‘onderzoek en ontwikkeling’ in de portefeuille heeft. Ook de eurocommissaris voor ‘Welvaart en industriële strategie’ heeft ermee te maken, evenals het eurocommissariaat voor ‘Tech-soevereiniteit, veiligheid en democratie’, waar onderzoek en innovatie op het snijvlak van digitaal en natuurkundig gebied wordt gehuisvest.  

Daarmee kan FP10 weleens anders van opzet worden dan het huidige Horizon Europe-programma, rees het vermoeden in Brussel. Horizon Europe kent namelijk drie duidelijke pijlers (onderzoek, samenwerkingsverbanden en innovatie), die op het oog niet corresponderen met de invulling van de nieuwe eurocommissariaten.  

Een intern memo uit september van dit jaar, ingezien door platform Science|Business, bevestigt dit vermoeden. De nieuwe Europese Commissie wil alle onderzoeks- en innovatieprogramma’s bijeenbrengen in één groot ‘European Competitiveness Fund’. 

Europese investeringen in R&D 

Momenteel kent Europa elf financieringsprogramma’s voor onderzoek en innovatie. Die missen echter strategische sturing, zijn te complex, bemoeilijken herallocatie van middelen, kennen te veel regels, overlappen te veel of juist te weinig, en worden op verschillende manieren beheerd, vindt de Europese Commissie. Eén groot fonds met één set regels, één manier van beheer en een agenda op basis van beleid – in plaats van een programmatische agenda – zou al die problemen moeten oplossen.  

Ook de waarschuwing uit het recente Draghi-rapport, waarin werd geconcludeerd dat Europa het budget voor onderzoek en innovatie vanaf 2028 moet verdubbelen tot 200 miljard euro, zou daarmee worden gehoord. Voormalig ECB-voorzitter Draghi stelt namelijk dat de EU economische achterblijft bij andere geopolitieke zwaargewichten omdat lidstaten zelf te weinig investeren in onderzoek en ontwikkeling.  

Nederland is een van de lidstaten die minder in onderzoek en ontwikkeling investeren dan de Europees afgesproken drie procent van het bbp. In Nederland is dat al jaren zo, en hoewel de nieuwe OCW-minister Eppo Bruins met de lippen belijdt te streven naar die drie procent, zegt zijn begroting het tegenovergestelde. 

Makkelijker aanhaken bedrijfsleven 

Hoewel onderhandelingen tussen de Europese Commissie en overheden van lidstaten nog voor veranderingen in FP10 zullen zorgen, zou één groot fonds inderdaad een positief effect op de Europese uitgaven aan onderzoek en innovatie kunnen hebben. Bedrijven hebben binnen Horizon Europe namelijk moeite om de weg naar financiering te vinden, iets wat met het ene grote fonds kan worden voorkomen, schrijft de EC in de interne memo.  

Gezien enerzijds de wens om op Europees niveau meer te investeren in onderzoek en innovatie tegen anderzijds de realiteit van nationale bezuinigingen op precies die gebieden, is dat ook nodig. Dan zal immers een groter deel van deze investeringen vanuit het bedrijfsleven moeten komen. 

Dit roept wantrouwige jurist wakker 

Bij LERU, een Europees universiteitsnetwerk waarbij onder andere de UvA, de Universiteit Leiden en de Universiteit Utrecht zijn aangesloten, is men verbolgen over de heersende onduidelijkheid. Terwijl Von der Leyen eerst aangaf dat financieringsprogramma ERC zou worden uitgebreid en Draghi een verdubbeling van het budget daarvan voorstelt, lijkt het de ERC nu onderdeel te worden van het grote, van bovenaf bestuurde European Competitiveness Fund. “Hoe kan een bottum up, door excellentie gedreven programma in een top down, doel- en onderwerpgedreven financieringsinstrument passen?”, wil LERU weten.   

Zulke onduidelijkheden roepen de wantrouwige jurist in hem wakker, zegt LERU-voorman Kurt Deketelaere. “Wat is de verborgen agenda hier? Moeten we een verkleinde autonomie en onafhankelijkheid van de ERC verwachten, in ruil voor een verdubbeling van het budget?” 

De EU geeft in elk geval geen blanco cheques, toont het interne memo. Dat bevat namelijk ook de bepaling dat de Europese Commissie bij lidstaten hervormingen kan afdwingen alvorens Europese financiering toe te kennen.  

The post Veel onrust over toekomst Europese onderzoeksfinanciering, die universiteiten hard nodig hebben first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Veel onrust over toekomst Europese onderzoeksfinanciering, die universiteiten hard nodig hebben verscheen eerst op ScienceGuide.

‘Onderzoek kan studenten betrekken bij Duurzame Ontwikkelingsdoelen’

Op 10 oktober, de Dag van de Duurzaamheid, worden wereldwijd initiatieven en gesprekken georganiseerd om de aandacht te vestigen op de noodzaak van duurzame ontwikkeling. In dit licht is het cruciaal om jongeren te betrekken bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) van de VN, die in 2030 gerealiseerd moeten zijn. Helaas hebben veel hogescholen nog moeite met het effectief en constructief behandelen van deze SDG’s.

In dit artikel bieden een voorbeeld waarin dit wel is gelukt, namelijk door praktijkgericht onderzoek van studenten naar een van de Sustainable Development Goals te stimuleren en te illustreren hoe dit daadwerkelijk impact kan hebben. Ook delen we enkele waardevolle tips om jongeren actief te betrekken, zoals het vergroten van het aantal kleinschalige projecten. 

Jongeren als Wereldburgers 

Ondanks vele inspanningen op het gebied van duurzaam onderwijs en onderzoek, blijkt uit de praktijk dat de gemiddelde jongere nog nauwelijks weet wat de 17 doelen inhouden. Hoe kan het dat zelfs SDG 16 – Vrede, Justitie en Sterke Publieke Diensten – nauwelijks landt bij jongeren in Den Haag, dé internationale stad van vrede en recht?

Haagse jongeren voelen daarnaast nauwelijks binding met SDG 16, blijkt uit een driejarig onderzoek van de lectoraten European Impact en Wereldburgerschap aan De Haagse Hogeschool, in samenwerking met het T.M.C. Asser Instituut. Ze ervaren Den Haag niet als de stad die ‘vrede en recht’ ademt, en voelen zich vaak niet gehoord door beleidsmakers. 

Hogescholen kunnen de band tussen jongeren en SDG’s versterken. Dat blijkt uit een onderzoek dat studenten Bestuurskunde en Overheidsmanagement uitvoerden voor de gemeente Den Haag. Het onderzoek bracht verontrustende resultaten aan het licht. In de wijken Laak, Schildersbuurt en Escamp ervoeren jongeren herhaaldelijk discriminatie en etnische profilering door de politie. Van de 78 ondervraagde jongeren, voornamelijk van Marokkaanse afkomst, had de meerderheid daarnaast nog nooit van Den Haag als internationale stad van vrede en recht gehoord – laat staan dat ze het gevoel hadden in zo’n stad te wonen. Ze hebben eerst behoefte aan verbetering in hun eigen leefomgeving, bijvoorbeeld een eind aan de rattenplaag in Moerwijk, en benaderbare politieagenten die bekend zijn met lokale problematiek zoals armoede en wapenbezit.

Kloof tussen jongeren en beleidsmakers 

Een ander deel van het onderzoek vergeleek de verschillen in opvattingen tussen beleidsmakers, jongeren en docenten. Respondenten uit die groepen kregen daarbij prikkelende stellingen voorgelegd, bijvoorbeeld ‘Het thema vrede en recht moet van jongs af aan een rol spelen in het leven van een Haagse inwoner’, of ‘Etnisch profileren is een efficiënte werkwijze’.  

De resultaten laten drie duidelijk verschillende groepen zien: een groep die streeft naar ‘duurzame vrede’, vooral gericht op duurzaamheid (voornamelijk leraren en beleidsmakers), een groep die pleit voor ‘participatieve vrede’, waarbij inclusie en veiligheid in Den Haag centraal staan (vooral jongeren), en een groep die opkomt voor ‘gelijke en eerlijke vrede’ (jongeren tussen de 11-13 jaar). Deze laatste groep wil meer inspraak op school en financiële steun voor arme gezinnen, en vindt de duurzame transitie logisch, ook voor mensen met minder financiële middelen.  

Het onderzoek toont een duidelijke kloof tussen jongeren en volwassenen in het denken over vrede en recht. Waar jongeren vooral inclusie en gelijkwaardigheid willen, richten beleidsmakers en docenten zich voornamelijk op duurzaamheid.  

Onderzoek naar betrokkenheid bij jongeren 

Het meest recente onderzoek (2024), uitgevoerd op middelbare scholen en in buurthuizen, toont aan dat vmbo-leerlingen vrijwel niets weten over SDG’s, laat staan SDG 16. In buurthuizen worden dezelfde problemen als voorheen naar voren gebracht: jongeren voelen zich niet gehoord, ervaren discriminatie, en missen voorzieningen zoals gratis sportfaciliteiten en veilige plekken in hun wijk. 

In dit onderzoek faciliteerden Bestuurskundestudenten gesprekken tussen jongeren en beleidsmakers uit de Vrede- en Rechtsector. De studenten hadden daarbij als taak om de twee groepen dichter bij elkaar te laten komen. Hoewel er sommige jongeren meenden dat hun stem toch geen verschil maakt, bleek de overgrote meerderheid van de jongeren wel degelijk geïnteresseerd in een dialoog met beleidsmakers. Die wisten op hun beurt goed waarom ze Den Haag zo graag een ‘Stad van vrede en recht’ voor iedereen willen laten zijn. Dit landde goed bij sommige jongeren. Tegelijkertijd benadrukten deze de kloof tussen jongeren en de ‘volwassen’ wereld van beleid en bestuur.  

Noodzaak van SDG-onderzoek en onderwijs

Voor veel deelnemende studenten en jongeren was dit driejarige project een eye opener: vooraf zij hadden weinig kennis van de SDG’s en de positie van hun eigen stad daarin, maar tijdens het project leerden ze erover. Ook voor beleidsmakers en docenten zijn de resultaten belangrijk: zij leren eruit dat er een dringende behoefte is aan een betere verbinding met jongeren.  

Hieronder noemen we een aantal aspecten die behulpzaam bleken bij dit SDG-onderzoek en –onderwijs:  

  • Studenten werkten samen met jongeren op scholen en in buurthuizen (met hulp van de jongerenwerkers), en leerden de jongeren meer over de SDG’s – waarbij zij ook zelf meer te weten kwamen;  
  • Gemeenteambtenaren en werknemers van twee ministeries en een NGO werden intensief betrokken; 
  • Dialogen organiseren is een belangrijke vaardigheid voor het creëren van actief burgerschap, geschikt voor bestuurskundestudenten of studenten van andere opleidingen zoals Veiligheidskunde, Pedagogiek, Social Work of European Studies;  
  • De gemeente (in dit geval de gemeente Den Haag) heeft vanuit de studentenonderzoeken praktische beleidstips gekregen om de situatie voor jongeren te verbeteren: meer dialogen en evenementen, het tegengaan van etnisch profileren, en het oplossen van een rattenplaag. 

Wie zelf SDG-onderzoek en –onderwijs met studenten wil uitvoeren, houdt het best deze lessen in het oog:   

  • Neem een concrete SDG, en zoek er praktijkpartners bij;  
  • Laat studenten een duidelijke onderzoeksmethode volgen;  
  • Doe het voorwerk door contact te leggen en afspraken te maken voor de studenten, zodat zij zich op het onderzoek kunnen concentreren;  
  • Organiseer een terugkoppelevenement voor zowel de ontvangende als de onderzochte partij, zodat iedereen de resultaten van het onderzoek ziet;   
  • Zorg voor continuïteit en verdieping: een volgende groep studenten kan de aanbevelingen van de vorige jaren samen met de doelgroepen realiseren.  

Conclusie 

De uitkomsten van dit onderzoek onderstrepen het belang van SDG-onderzoek en -onderwijs – niet alleen om de kennis over Duurzame Ontwikkelingsdoelen te vergroten, maar ook om jongeren meer te betrekken bij hun eigen leefomgeving. Op de Dag van de Duurzaamheid is het van essentieel belang om deze boodschap te benadrukken. Willen we de Duurzame Ontwikkelingsdoelen in 2030 behalen, dan zullen lokale initiatieven zoals deze essentieel zijn. De boodschap is duidelijk: don’t scale, but spread. 


Rosa Groen is coördinator van het Lectoraat Wereldburgerschap bij De Haagse Hogeschool.

Gijs Giesen is coördinator en onderzoeker bij het lectoraat Changing Role of Europe van De Haagse Hogeschool.

The post ‘Onderzoek kan studenten betrekken bij Duurzame Ontwikkelingsdoelen’ first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Onderzoek kan studenten betrekken bij Duurzame Ontwikkelingsdoelen’ verscheen eerst op ScienceGuide.

‘Cijfers geven aan studenten doet meer kwaad dan goed’ 

In zijn boek ‘Failing Our Future’ levert Eyler, directeur van het Center for Excellence in Teaching en Learning van de Universiteit van Mississippi, felle kritiek op het cijfersysteem in het onderwijs. Hij betoogt dat de huidige beoordeling door middel van cijfers schadelijk is voor studenten en hun leervermogen juist ondermijnt in plaats van versterkt.  

Cijfers hebben diepgaand effect op iemands geluk, welzijn en motivatie om te leren 

Cijfers doen meer kwaad dan goed, is de kernboodschap van het boek. Eyler stelt dat “het jarenlang doorbrengen binnen onderwijssystemen waarin cijfers boven alles worden gewaardeerd, een diepgaand effect heeft op iemands geluk, welzijn en motivatie om te leren.” De manier waarop cijfers worden gegeven omschrijft hij als een “verderfelijke praktijk die onze kinderen en jongeren eerder schaadt dan helpt.” 

Een belangrijk argument van Eyler is dat cijfers de intrinsieke motivatie van studenten ondermijnen. “Cijfers interfereren met onze intrinsieke motivatie en bestendigen zo het idee dat een school of universiteit een plaats is voor competitie, in plaats van een plek voor ontdekking en intellectuele nieuwsgierigheid. Cijfers leiden de aandacht af van het leerproces zelf, en maken dat studenten zich richten op de ‘prijs’ van een goed cijfer”, schrijft hij. Eyler noemt deze omstandigheid een ‘fata morgana’. 

Boodschap is destructief in plaats van constructief 

Het behalen van een goed cijfer zou een teken van uitmuntendheid moeten zijn, maar onderzoek toont aan dat de tweedelijnsboodschappen die cijfers communiceren vaak destructief zijn in plaats van constructief.Cijfers richten de aandacht van studenten namelijk op beloningen, en leiden hen af van het onderzoeken van ideeën die hen nieuwsgierig maken en het zoeken naar antwoorden op zinvolle vragen. De stimulans om dat te doen wordt door cijfers weggenomen, waarmee ze het leerproces aanzienlijk belemmeren, aldus Eyler. 

Wat moet ik doen om een zes te halen? 

Naast het schadelijke effect op de intrinsieke motivatie zorgt het extrinsieke aspect van cijfers ervoor dat studenten ‘prestatievermijdende’ doelen stellen. Eyler, die zelf ook docent is, komt in zijn lespraktijk veel prestatievermijdende doelen tegen, bijvoorbeeld als studenten vragen hoeveel ze moeten doen ‘om gewoon een 6 te halen’. “Als docent heb ik vaak varianten van die zinnetjes gehoord, en het is altijd ontmoedigend. Cijfers moedigen veel studenten uiteindelijk aan om alleen maar door hoepels te springen, niet om uit te blinken.” 

Het is daarom niet verrassend dat een overmatige nadruk op cijfers een onderwijsomgeving creëert die fraude in de hand werkt, stelt de auteur. “Het klaslokaal of de collegezaal verandert in een snelkookpan waarin alles draait om de beloning. Hiermee geven we als docent het signaal af dat het behalen van die beloning, ongeacht de middelen, het allerbelangrijkste is. Studenten voelen deze druk sterk, en sommigen grijpen als gevolg hiervan naar oneerlijke methoden.” 

Mentale gezondheid en ongelijke kansen 

De Amerikaanse onderzoeker legt daarnaast een verontrustend verband tussen cijfers en de geestelijke gezondheid van studenten. Eyler citeert onderzoek dat wijst op een ‘dramatisch gestegen’ aantal gevallen van angst, depressie en zelfmoordgedachten onder studenten, waarbij “academische stress die verband houdt met cijfers een belangrijke oorzaak is.” 

Omdat studenten zelden de mogelijkheid hebben om tegen hun cijfers in beroep te gaan of opdrachten opnieuw te maken, zijn veel van deze oordelen definitief. Iedereen reageert anders op dit soort oordelen, schetst Eyler: sommigen geven er weinig om, anderen vatten het krijgen van bepaalde cijfers heel persoonlijk op. Velen stellen hun cijfers zelfs gelijk aan hun waarde als persoon of individu. Dit is zeker niet wat docenten voor ogen hebben als ze cijfers geven, maar het is wel het effect, aldus de Amerikaanse onderzoeker. 

Ongelijkheid bestrijden met feedback, niet met cijfers 

Bestaande ongelijkheden in het onderwijs worden daarnaast versterkt door een beoordelingssysteem dat gebaseerd is op cijfers, schetst Eyler. Zo hebben jongeren uit rijkere gezinnen meer toegang tot betaalde hulp voor bij hun studie, en kunnen ze op die manier hogere cijfers krijgen. Hij beschrijft cijfers als “instrumenten van onrechtvaardigheid die fungeren als instrumenten voor regulering, toezicht en oordeel, vooral voor studenten uit historisch gemarginaliseerde groepen”. 

Daarom moet in het onderwijs veel meer aandacht komen voor feedback; niet een cijfer, maar feedback is volgens Eyler de drijvende kracht achter motivatie. Feedback is immers niet bedreigend, maar gericht op verbetering. Cijfers daarentegen zijn slechts extrinsieke motivatoren. 

Ook al zijn studenten niet per se enthousiast over de feedback die ze krijgen, toch beseffen ze dat het een poging is om hen te helpen meer te leren en zich te verbeteren, schrijft Eyler. Ook een cijfer kan worden gebruikt als aanleiding voor feedback, maar de waarheid is dat cijfers zelden zo worden gebruikt. Omdat ze daarenboven zo vaak worden geassocieerd met evaluatie, is de feedback die via cijfers wordt overgebracht vaak negatief. 

Alternatieven en oplossingen 

Eyler bepleit dus alternatieve beoordelingsmethoden die de nadruk leggen op feedback en groei. Hij bespreekt modellen die “meerdere pogingen om leerdoelen te bereiken” mogelijk maken en die proberen “de schade ongedaan te maken die door onze huidige beoordelingssystemen is aangericht.” 

Als voorbeeld gebruikt hij het Evergreen State College, gelegen in de Amerikaanse staat Washington. Daar geven docenten hun studenten geen numeriek cijfer, maar schrijven ze uitgebreide narratieve evaluaties voor elke student. In zo’n schriftelijk verslag worden de voortgang, prestaties en sterke en zwakke punten van de student beschreven. Deze evaluaties zijn gedetailleerder dan een cijfer en geven een holistisch beeld van de prestaties van de student tijdens een cursus of programma. 

Bewijs van een leerproces 

Traditionele eindtoetsen zijn bij Evergreen vaak vervangen door portfolio’s waarmee studenten hun werk documenteren en presenteren. In deze portfolio’s bewaren ze essays, onderzoeksprojecten, creatieve werken, en zelfevaluaties. Die dienen allen als een bewijs van hun leerproces en ontwikkeling gedurende een cursus of programma. 

Het idee achter portfolio’s spreekt Eyler erg aan. Studenten hebben ruimte en feedback nodig om hun beste werk te kunnen produceren, schrijft hij, en met de vrijheid om verschillende strategieën voor opdrachten te proberen zonder zich zorgen te hoeven maken over de gevolgen van cijfers, kunnen ze intellectuele risico’s nemen die ze anders misschien niet zouden nemen. Door de voortdurende feedback die ze van docenten ontvangen, kunnen ze daarnaast volwassener werk leveren. 

Minder druk op prestatie 

Een ander voorstel: laat docent en studenten aan het begin van een cursus overeenkomen hoeveel opdrachten voltooid moeten worden om een bepaald cijfer te behalen. Het uiteindelijke cijfer wordt bepaald door het aantal voldoende voltooide opdrachten. Dit model vermindert de nadruk op individuele prestaties en richt zich meer op consistentie en inspanning, schetst Eyler. 

In zijn boek werkt hij ook een aantal andere voorstellen uit, bijvoorbeeld collaboratieve beoordeling, waarbij studenten in overleg met de docent tot een eindcijfer komen. 

‘Failing Our Future’ is een scherp betoog voor hervorming van het beoordelingssysteem in het onderwijs. Eyler roept op tot een fundamentele heroverweging van de meting en waardering van studentenprestaties. 

Failing Our Future How Grades Harm Students, and What We Can Do about It, door Joshua R. Eyler, uitgegeven door Johns Hopkins University Press.

The post ‘Cijfers geven aan studenten doet meer kwaad dan goed’  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Cijfers geven aan studenten doet meer kwaad dan goed’  verscheen eerst op ScienceGuide.

Minister waakt voor ‘strategisch gedrag’ bij nieuwe verdeling geld voor ongebonden onderzoek

Het geld voor ongebonden onderzoek wordt verdeeld via de Open Competitie en het Talentprogramma van NWO. De manier waarop NWO dat geld verdeeld, is de afgelopen twintig jaar echter amper veranderd, terwijl het stelsel van onderzoek dat wel is. Voor NWO was dit reden om het Rathenau Instituut te vragen welke mogelijke grondslagen voor de verdeling van het geld voor ongebonden onderzoek bestaan. Het Rathenau heeft daarom vorig jaar met belanghebbenden gesproken en gekeken hoe buitenlandse onderzoeksfinanciers hiermee omgaan.  

Criteria voor verdeling middelen ongebonden onderzoek 

Het verdelen van geld voor ongebonden onderzoek kan langs drie wegen, aldus het Rathenau: op basis van het aantal aanvragen per domein, op basis van de kwaliteit van onderzoek, of op basis van de impact van onderzoek. De kwaliteit en impact van onderzoek zijn echter lastig te meten, en bovendien lastig te vergelijken tussen verschillende sectoren. Het is daarom moeilijk om alleen deze criteria als grondslag voor een verdeling van onderzoeksgeld te gebruiken. 

Het aantal aanvragen vanuit een domein is echter wel te meten, namelijk “door te kijken naar feitelijke aanvragen, of indirect, aan de hand van aantallen promoties in een domein, wetenschappelijke staf of onderzoeksoutput. Afhankelijk van het gewicht dat dergelijke indicatoren krijgen in een grondslag, is te verwachten dat het gebruik ervan leidt tot kleinere of grotere verschuivingen in de budgetverdeling ten gunste van de domeinen met de laagste honoreringskansen.” 

Meeste geld uit pilot naar SGW en ENS 

Het aantal aanvragen per domein is één van de twee factoren die NWO gaat gebruiken in de pilot met de verdeling van het Talentprogramma-budget voor de jaren 2024-2026. Zo’n twintig procent van dat budget, 37,5 miljoen euro, zal over domeinen worden verdeeld op basis van het aantal aanvragen en de kwaliteit. De overige 153,7 miljoen euro uit het Talentprogramma zal komende jaren op de huidige manier verdeeld worden. Het criterium ‘kwaliteit’ zal in de pilot overigens gewoon worden gemeten zoals NWO dat nu ook doet, laat een woordvoerder aan ScienceGuide weten. 

Van de 37,5 miljoen euro komt in 2025 het meest bij de sociale en geesteswetenschappen terecht, namelijk 15,2 miljoen. Daarna volgen de exacte en natuurwetenschappen met 12,5 miljoen. Zowel de medische wetenschappen (5,9 miljoen) en de toegepaste en technische wetenschappen (3,9 miljoen) krijgen beduidend minder.  

Was overigens een andere indicator dan ‘aantal aanvragen’ gebruikt om de financieringsbehoefte te bepalen, dan hadden de medische wetenschappen wellicht meer gekregen, suggereren cijfers uit het Rathenau-rapport. In 2022 overlegden de medische wetenschappen namelijk een groter aandeel van zowel de totale promoties (38 procent om 19 procent) als het wetenschappelijk personeel (37 procent om 13 procent) en de onderzoeksoutput (39 procent om 34 procent) dan de exacte en natuurwetenschappen. Die laatsten krijgen in 2025 echter 33 procent van de 37,5 miljoen euro, en de medische wetenschappen slechts 16 procent. 

Minister voorziet strategisch gedrag bij nieuwe verdeling 

Minister Eppo Bruins is blij dat NWO begint met een pilot. “De verschillende domeinen kennen immers verschillende indienculturen, werkwijzen en randvoorwaarden die passen bij het karakter van die domeinen”, schrijft hij.  

Daarnaast kan een verdeling op basis van het aantal aanvragen een prikkel zijn om zoveel mogelijk aanvragen te doen, en dus meer budget te krijgen. “Vanuit de afzonderlijke wetenschapsdomeinen kan dit rationeel gedrag zijn, maar op stelselniveau kan dit suboptimale uitkomsten geven.” Daarom is een goede monitoring belangrijk, benadrukt Bruins, die daarover in gesprek zal blijven met NWO.

Verdeling geld voor domeinoverstijgend onderzoek 

Ook universiteiten hebben een rol in dit geheel, schrijft Bruins. Doordat zij vanuit de eerste geldstroom middelen verdelen over domeinen, hebben zij invloed op de verhouding tussen financiering uit de eerste en de tweede geldstroom per wetenschapsdomein. Dat heeft invloed op het aantal aanvragen om tweede geldstroomfinanciering bij NWO, en daarmee, door deze pilot, ook op de verdeling van die tweede geldstroom. 

Het Rathenau heeft NWO overigens ook geadviseerd over het toekennen van financiering voor domeinoverstijgend onderzoek. Daarvoor is nu geen aparte procedure, waarom aanvragen altijd binnen één van de vier domeinen worden beoordeeld. NWO kan echter meer ruimte maken voor zulke voorstellen, bijvoorbeeld “door de vraag naar financiering voor dit type onderzoek te meten door te inventariseren welke ingediende voorstellen aan criteria voor dit type onderzoek voldoen.” NWO denkt nog na over de eventuele implementatie van het advies. 

The post Minister waakt voor ‘strategisch gedrag’ bij nieuwe verdeling geld voor ongebonden onderzoek first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Minister waakt voor ‘strategisch gedrag’ bij nieuwe verdeling geld voor ongebonden onderzoek verscheen eerst op ScienceGuide.

‘Universiteit moet worden teruggewonnen op neoliberale cijferdrang’

De universiteit, misschien wel de oudste organisatievorm, is de afgelopen decennia sterk beïnvloed door neoliberale doctrines zoals New Public Management, die publieke organisaties prikkelen om meer als commerciële bedrijven te acteren. Dat heeft een negatieve invloed op de kwaliteit van het academische onderwijs en onderzoek, schrijven onderzoekers Max Visser (Radboud Universiteit), Peter Stokes (De Montfort University), Ashok Ashta (University of Kitakyushu) en Lynne M. Anderson (Temple University).  

Daarnaast vormt het een fundamentele bedreiging voor de academische vrijheid, de vrijheid van onderzoek en de verspreiding van kennis, aldus de auteurs. Aan de hand van het begrip ‘performativiteit’ schetsen zij de veranderende academische cultuur, waarbij ze voorbeelden geven van eigen ervaringen. 

Technologie stuurt op efficiëntie 

Geënt op het begrip ‘performativiteit’ van de Franse filosoof Jean-François Lyotard kan worden begrepen hoe de invloed van technologische hulpmiddelen de academische wetenschap heeft veranderd. ‘Performativiteit’ is een taalkundig begrip dat aanduidt hoe taal een veranderend effect kan hebben. Zo is bijvoorbeeld het uitspreken van een gerechtelijk vonnis performatief: de uitspraak is niet alleen een uitspraak, maar tegelijkertijd een daad die verandering bewerkstelligt. 

Het gebruik van technologie kan op soortgelijke wijze worden begrepen. Technologische middelen volgen namelijk het principe van ‘optimale prestatie’, het maximaliseren van de uitkomst en het minimaliseren van de inbreng, aldus Lyotard. Het gebruik van technologie is niet alleen het gebruik ervan (zoals een rechterlijke uitspraak niet alleen iets is dat letterlijk uitgesproken wordt), maar trekt altijd ook een richting op: die van efficiëntie. Door het gebruik van technologische middelen zijn ook wetenschap en onderwijs ‘productiekrachten’ geworden, en aan hun ‘producten’ wordt niet meer gevraagd of ze waar zijn, maar welk nut ze dienen en in hoeverre ze verkoopbaar zijn, schetst Lyotard.  

Door socioloog Stephen Ball werd het begrip ‘performativiteit’ verder uitgewerkt tot een wijze van overheidsregulering om bijvoorbeeld onderwijsinstellingen te organiseren aan de hand van monitorsystemen, databanken, jaarverslagen, inspecties en peer reviews. Daarbij zijn steeds drie samenhangende aspecten zichtbaar: kwantificering, het ideaal van perfecte controle, en fabricatie. Kort gezegd verworden medewerkers tot vergelijkbare en classificeerbare getallen, hebben alle organisatorische inspanning om prestaties zo gewenst mogelijk te maken als gevolg dat de initiële prestaties juist dalen, en worden instellingen door alle verantwoordingsplichten eerder gestimuleerd om te laten lijken alsof ze goed zijn dan daadwerkelijk goed te zijn.  

Belang van rankings voor universiteit 

Wie de wetenschappelijke literatuur over het bestuur van universiteiten in de achterliggende decennia erop naslaat, vindt die drie aspecten ruimschoots terug, schrijven de auteurs. Kwantificering blijkt bijvoorbeeld uit het belang dat universiteiten hechten aan rankings, aan het gebruik van abstracte kwantitatieve indicatoren bij het beoordelen van wetenschappelijke kwaliteit, en het gebruik van studentevaluaties om onderwijs te beoordelen.  

Het ‘ideaal van perfecte controle’ wordt op basis van de literatuur geïllustreerd door universiteitsmanagers die vaak van buiten de academische wereld komen, het administratieve personeel onder hun directe leiding uitbreiden, budget van onderzoek verschuiven naar de administratieve afdelingen, en via die administratieve kanalen de democratische structuur van instellingen omzeilen en vervangen.  

Eigen ervaringen binnen universiteit 

De vier auteurs hoeven zelf echter niet naar de literatuur te kijken om te weten waarover het gaat: gezamenlijk hebben ze meer dan honderd jaar ervaring binnen universiteiten, schrijven ze. In persoonlijke verhalen doen ze alle vier uit de doeken hoe ze drie genoemde aspecten terugzien in hun academische omgeving.  

De ervaringen met ‘kwantificering’ variëren van een vereist aantal publicaties tijdens een promotietraject tot een businessfaculteit met een decaan die koste wat het koste aan de top van een ranking wilde komen. Gedurende vijftien jaar stelde deze decaan alles in het werk: hij nam productieve onderzoekers aan die in toptijdschriften publiceerden, voerde bibliometrische systemen in, beoordeelde alle prestaties van personeel puur op basis van getallen, gaf bonussen voor publicaties en het aantrekken van studenten, en creëerde meerdere administratieve lagen die zich puur bezighielden met het kwantificeren van prestaties om zo goed mogelijk te presteren in rankings. Wie geen goede getallen kon overleggen, mocht vertrekken of kreeg meer onderwijstaken toegeschoven.  

De decaan kreeg overigens wel en niet wat hij wilde: meerdere jaren op rij stonden opleidingen bovenaan de rankings – totdat in 2018 een klokkenluider bekendmaakte dat de businessfaculteit gemanipuleerde data aanleverde, en de decaan uiteindelijk voor fraude werd veroordeeld.  

Oefenen voor visitaties 

De uitbreiding van administratieve lagen en afdelingen past ook bij het ‘ideaal van perfecte controle’. Zo vertelt auteur Peter Stokes hoe hij als waarnemend decaan te maken kreeg met een allerlei ‘invasieve’ reviews vanuit het ‘University Senior Management Team’. Dat managementteam had misschien het idee perfecte controle te hebben, maar in feite brachten ze chaos en paniek, schetst Stokes.  

Het aspect van ‘fabricatie’ blijkt het best uit het verhaal van Radboud-UhD Max Visser, die vertelt hoe zijn afdeling een zo positief mogelijk beeld van hun onderzoek moest schetsen om financiers niet af te schrikken. Kwamen visitatiecommissies op bezoek, dan werden in de dagen ervoor oefensessies gehouden waarin Visser en zijn collega’s de gewenste teksten en gedragingen moesten oefenen – “alles ten dienste van een optimale ‘performance’ voor deze visitatiecommissies”. 

De eigen ervaringen van de auteurs onderstrepen hoezeer de drie aspecten elkaar versterken. “Kwantificatie maakt academische prestaties steeds beter zichtbaar en identificeerbaar, wat het vatbaarder maakt voor toenemende (perfecte) controle, wat op den duur weer op spreadsheets gebaseerde fabricatie mogelijk maakt”, schetsen ze.  

E&W en Universiteit Gent als goede voorbeelden 

Hoewel medewerkers in alle lagen van universiteiten kunnen proberen zich persoonlijk te verzetten tegen neoliberale invloeden, is evenzeer collectieve actie nodig. Daarom formuleren de auteurs voor elk van de drie genoemde aspecten een tegengif. Zo moet kwantificering worden tegengegaan door beslissingen over banen, promoties en financiering niet alleen op metrics te baseren, maar ook op wetenschappelijke inhoud en kwaliteit. De DORA-verklaring, waarin wordt opgeroepen om bijvoorbeeld Journal Impact Factors niet meer te gebruiken om iets te zeggen over de kwaliteit van een individueel artikel, wijst al in die richting. Ook het Nederlandse Erkennen en Waarderen-programma wordt door de auteurs als goed voorbeeld genoemd.  

Het ‘ideaal van perfecte controle’ kan worden tegengegaan door besluitvorming te decentraliseren, het aantal bestuurlijke en administratieve medewerkers te verlagen, en onderlinge competitie te verminderen. Bij de Universiteit Gent zien de auteurs al een goed voorbeeld: daar is men het functioneren van personeel eens in de vijf jaar gaan beoordelen in plaats van ieder jaar, wordt niet meer alleen op onderzoeksprestaties beoordeeld, en is de administratieve last voor academici drastisch verlaagd.  

Wordt het aantal audits en accreditaties aanmerkelijk teruggebracht, dan zal dat ook de ‘fabricatie’ terugdringen, schrijven de auteurs. Universiteiten hoeven dan niet meer door allerlei hoepels te springen om maar geaccrediteerd te worden of ‘excellent’ te blijven, en kunnen hun middelen dan inzetten ten bate van onderzoek en onderwijs. Echte voorbeelden daarvan ontbreken nog, maar een Europese afspraak uit 2022 om “beoordelingen vooral op kwalitatieve gronden te laten plaatsvinden” is een begin, aldus de auteurs.

The post ‘Universiteit moet worden teruggewonnen op neoliberale cijferdrang’ first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Universiteit moet worden teruggewonnen op neoliberale cijferdrang’ verscheen eerst op ScienceGuide.

Btw-verhoging pakt desastreus uit voor studenten, waarschuwt LSVb 

In 2026 wil de overheid het huidige btw-tarief van 9 procent voor culturele goederen en diensten drastisch verhogen naar 21 procent, een maatregel die nu al voor beroering zorgt. Binnenkort wordt  in de Tweede Kamer een rondetafel over deze fiscale maatregel georganiseerd. De Kamer heeft een reeks organisaties uitgenodigd om de effecten van de btw-verhoging voor onderwijs, cultuur en media toe te lichten. Diverse sprekers, variërend van de hoofdredacteur van De Telegraaf en de directeur van de Zwarte Cross tot de LSVb, krijgen daar de gelegenheid om uiteen te zetten wat de gevolgen van deze maatregel zullen zijn voor hun sector en achterban. 

LSVb: studenten worstelen nu al met stijgende kosten 

De LSVb heeft al zorgen geuit over de toenemende financiële druk op studenten. Abdelkader Karbache en Ocke Siertsema, respectievelijk voorzitter en vicevoorzitter van de LSVb, benadrukken in hun position paper dat studenten nu al worstelen met stijgende kosten voor levensonderhoud en studiemateriaal. De voorgenomen btw-verhoging zal deze situatie alleen maar verergeren. 

De twee LSVb-bestuurders verwijzen daarbij naar het Nibud Studentenonderzoek 2024, waaruit blijkt dat thuiswonende studenten momenteel gemiddeld 66 euro per maand kwijt zijn aan studiekosten, waaronder studieboeken. Na de btw-verhoging zal dit bedrag stijgen naar 73,27 euro per maand. Op jaarbasis betekent dit een toename van 792 euro naar 879,24 euro voor studiemateriaal alleen. Deze extra last komt bovenop de al aanzienlijke financiële druk waarmee studenten te maken hebben, aldus de studentenvakbond. 

De LSVb wijst daarbij op de ontoereikendheid van de huidige financiële ondersteuning. “Met een maandelijkse thuiswonende beurs van slechts 121,33 euro, moeten studenten meer dan zeven keer hun basisbeurs opzij leggen om alleen al hun studiemateriaal te kunnen bekostigen.” 

Studenten nog verder beperkt in hun toegang tot informatie 

Dit zal dan ook bredere maatschappelijke gevolgen hebben, aldus de bond. “De verhoging van het btw-tarief heeft niet alleen directe gevolgen voor de toegang tot onderwijs, maar ook voor de culturele participatie van studenten.” Karbache en Siertsema benadrukken dat cultuur “een cruciale rol [speelt] in de vorming van een sociaal bewustzijn en persoonlijke ontwikkeling van studenten.” 

Ook de toegang tot media staat volgens de LSVb onder druk. “Mediaorganisaties zullen eveneens geconfronteerd worden met hogere kosten door de btw-verhoging. Dit kan leiden tot prijsverhogingen voor digitale en fysieke media, zoals boeken, tijdschriften en kranten, wat studenten nog verder beperkt in hun toegang tot informatie en educatief materiaal.” Dat vormt een directe bedreiging voor de ontwikkeling van mediawijsheid en kritisch denken bij studenten, denkt de bond.  

LSVb waarschuwt voor toename studievertraging 

Op de lange termijn kan dit “resulteren in een toename van studievertraging, een lager studierendement en zelfs uitval, wat op lange termijn ook negatieve gevolgen heeft voor de Nederlandse economie en kennissamenleving”, schrijven de bondsbestuurders.  

De LSVb roept de overheid daarom op om de financiële toegankelijkheid van onderwijs, cultuur en media te waarborgen en de btw-verhoging niet door te voeren. Ze dringen aan op het zoeken naar “alternatieve manieren om belastinginkomsten te genereren zonder de financiële positie van studenten en burgers te schaden.” 

Al eerder heeft D66 Kamervragen gesteld aan staatssecretaris van Financiën Folkert Idsinga (NSC) over de gevolgen van deze maatregel voor studenten. De staatssecretaris heeft bevestigd dat de maatregel aanzienlijke financiële gevolgen zal hebben voor het onderwijs. Voor het primair en voortgezet onderwijs wordt een lastenverhoging van circa € 50 miljoen per jaar verwacht, voornamelijk door de gestegen kosten van schoolboeken en digitale leermiddelen. 

Beeld voor het vervolgonderwijs niet duidelijk 

Voor het hoger onderwijs is het beeld minder duidelijk. De staatssecretaris geeft aan dat de tariefsverhoging bij het mbo, hbo en wo kan leiden tot extra lasten bij extra-curriculaire activiteiten, maar dat dit per instelling varieert.  

De precieze impact op individuele studenten is afhankelijk van het consumptiepatroon van de student en daarom moeilijk in kaart te brengen, stelt de staatssecretaris. Wel wordt bevestigd dat de afschaffing van het verlaagd btw-tarief op zowel fysieke als digitale boeken en educatieve leermiddelen zal leiden tot een kostenstijging voor studenten in het vervolgonderwijs. 

The post Btw-verhoging pakt desastreus uit voor studenten, waarschuwt LSVb  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Btw-verhoging pakt desastreus uit voor studenten, waarschuwt LSVb  verscheen eerst op ScienceGuide.

Nederlandse universiteiten spelen belangrijke rol in aantrekken internationaal talent 

Recent onderzoek van Regioplan, uitgevoerd in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het ministerie van Justitie en Veiligheid, biedt nieuwe inzichten in de aantrekkingskracht van Nederland voor internationale kenniswerkers, waaronder wetenschappers en studenten. Het rapport richt zich op de factoren die een rol spelen in de keuze van kennismigranten, zoekjaarders, zelfstandigen en start-ups om zich in Nederland te vestigen. 

Experts en kenniswerkers 

De kern van het onderzoek bestond uit diepte-interviews met 39 kenniswerkers, waaronder kennismigranten in Nederland, zoekjaarders, start-ups, zelfstandigen, en kennismigranten in andere Europese landen. 

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

Ondanks de verschillende uitdagingen die de groei van het aantal kenniswerkers met zich meebrengt, kan het weren van deze groep aanzienlijke gevolgen hebben, waarschuwt Regioplan. Daarbij is te denken aan verplaatsing van hoogwaardige bedrijven naar het buitenland, wat de basis voor kennisontwikkeling in Nederland zou kunnen verkleinen, en kan resulteren in hogere gederfde inkomsten voor de staatskas. 

Hoogwaardig Engelstalig onderwijs 

Het onderzoek benadrukt de belangrijke rol die Nederlandse universiteiten spelen in het aantrekken van internationaal talent. De kwaliteit van het Engelstalige onderwijs aan Nederlandse universiteiten blijkt voor internationale studenten een belangrijke reden te zijn om voor Nederland te kiezen. Dit is met name relevant voor de groep ‘zoekjaarders’, recent afgestudeerden die een jaar in Nederland mogen verblijven om werk te zoeken of een bedrijf op te starten. 

Ook in het ecosysteem voor start-ups en innovatie zijn universiteiten belangrijk, aldus het onderzoek. De aanwezigheid van topuniversiteiten en de mogelijkheid tot samenwerking met academische instellingen worden genoemd als aantrekkelijke aspecten voor ondernemers en start-ups. Dit onderstreept volgens Regioplan dat universiteiten niet alleen een rol spelen in onderwijs en onderzoek, maar ook in het stimuleren van innovatie en ondernemerschap. 

Met alleen Engels kun je prima uit de voeten 

De mogelijkheid om Engels als voertaal te gebruiken blijkt één van de factoren die voor hoogopgeleide arbeidsmigranten doorslaggevend is om naar Nederland te komen. Respondenten waarderen dat ze zich in het dagelijks leven kunnen redden met Engels.  

Een interessante bevinding is de behoefte aan meer ondersteuning bij het leren van de Nederlandse taal. Hoewel de mogelijkheid om in het Engels te werken en studeren als een groot pluspunt wordt gezien, geven veel respondenten aan dat ze graag Nederlands willen leren om beter te kunnen integreren. Het rapport stelt dat dat universiteiten en werkgevers een actievere rol zouden kunnen spelen in het faciliteren van taalcursussen. 

Wetenschappers vormen een essentieel onderdeel van de kennismigrantenpopulatie in Nederland. Het rapport noemt expliciet artsen in opleiding (aio’s), onderzoekers en docenten als belangrijke subgroepen binnen de bredere categorie van kennismigranten. Voor deze groep zijn de carrièremogelijkheden en de reputatie van Nederlandse onderzoeksinstituten doorslaggevende factoren in hun keuze voor Nederland. 

Nederland wordt bij toeval ontdekt 

Opvallend genoeg blijken veel internationale kenniswerkers, waaronder wetenschappers en studenten, Nederland vaak bij toeval te hebben ontdekt als potentiële bestemming. Dit suggereert dat er ruimte is voor verbetering in de internationale profilering van Nederland als kennisbestemming, aldus Regioplan. Nederland zou zich daarom onder topuniversiteiten wereldwijd meer moeten profileren als kennisbestemming. 

De aanwezigheid van een lokaal netwerk blijkt met name voor zoekjaarders relevant. Indien ze een studie in Nederland hebben genoten, hebben ze vaak een al een netwerk dat het eenvoudiger maakt om een passende baan te vinden. Dit vergroot de kans dat ze blijven. 

Afgestudeerden moeten snel hun studentenwoning verlaten 

Het rapport signaleert echter ook uitdagingen. Huisvesting wordt genoemd als een significant knelpunt voor zowel studenten, wetenschappers als andere kenniswerkers. Uit een recent Nuffic-onderzoek onder (voormalige) zoekjaarders in Nederland blijkt eveneens dat de huizenprijzen in Nederland een grote rol spelen in de keuze tussen blijven of gaan. Recent afgestudeerden moeten vaak binnen afzienbare tijd hun studentenwoning verlaten, en de huurprijzen zijn vaak te hoog voor het salaris dat ze net na afstuderen krijgen. 

Regioplan adviseert het WODC om meer in te zetten op de internationale positionering van Nederland als kennisbestemming. Daarnaast wordt aanbevolen om de ondersteuning voor kenniswerkers te verbeteren, met name op het gebied van huisvesting en Nederlands taalonderwijs. 

The post Nederlandse universiteiten spelen belangrijke rol in aantrekken internationaal talent  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Nederlandse universiteiten spelen belangrijke rol in aantrekken internationaal talent  verscheen eerst op ScienceGuide.

❌