Streamingdienst HBO Max gaat accounts delen ook aanpakken
Het bericht Streamingdienst HBO Max gaat accounts delen ook aanpakken verscheen eerst op DutchCowboys.
Het bericht Streamingdienst HBO Max gaat accounts delen ook aanpakken verscheen eerst op DutchCowboys.
Het Bolognaproces heef forse impact gehad op de houding en perceptie van Europese studenten, blijkt uit recent pre-print onderzoek van Marco Giani, onderzoeker bij het Department of Political Economy aan het King’s College London. Giani onderzocht de gevolgen van de grootste onderwijshervorming in Europa, uitgevoerd tussen 1999 en 2010, en wilde achterhalen hoe veranderingen in het hoger onderwijs doorwerken in de ontwikkeling van jonge mensen. Daarmee raakt hij een belangrijk spanningsveld voor hoger-onderwijsinstellingen, die hun studenten enerzijds opleiden voor de arbeidsmarkt, en anderzijds tot maatschappelijk betrokken burgers.
Hoger-onderwijsinstellingen leiden de beleidsmakers en politici van de toekomst op. Volgens Giani oefenen zij daarmee een grote invloed uit op de politieke beleidsvorming in een land, en het Bologna-proces heeft weer impact gehad op hen.
Het Bologna-proces was bedoeld om het Europese hoger onderwijs internationaal concurrerender te maken. De gevolgen voor hoger-onderwijsinstellingen zijn al langer duidelijk: de aanpassing van diploma’s en het gebruik van het ‘diploma supplement’ dwongen universiteiten ertoe om meer te concurreren om studenten aan te trekken. Dit leidde ertoe dat veel Europese universiteiten overstapten op Engels als onderwijstaal. De gevolgen voor de waarden van studenten waren tot voor kort echter onbekend.
Door het Engelstalig aanbieden van hoger onderwijs werd de kwaliteit van leren en de ontwikkeling van de nationale taal bewust opgeofferd, schetst Giani. Dat geldt ook landen met een relatief hoge taalvaardigheid zoals Nederland, Vlaanderen, Noorwegen, Estland en Denemarken, zo benadrukt de onderzoeker. Het Engels werd geïntroduceerd als een manier om studenten voor te bereiden op de internationale arbeidsmarkt.
Volgens Giani leidde de ‘politieke invloed’ van de EU, die haar economische macht binnen de globale context wilde versterken, tot een aanpassing van universiteiten in de richting van een Anglo-Saksisch model. Dat is meer gericht op de inzetbaarheid van afgestudeerden en de concurrentiepositie van landen.
Voor het onderzoek maakte Giani gebruik van een verschil-in-verschil-analyse, waarbij hij cohorten studenten van voor en na de Bologna-hervormingen vergeleek. De studie omvatte tweeëntwintig Europese landen en hield rekening met verschillen tussen landen en tijdsperioden. Deze onderzoeksopzet maakte het mogelijk om de causale effecten van de hervormingen nauwkeurig vast te stellen, aldus Giani.
De onderzoeker combineerde data uit verschillende bronnen, waaronder de European Social Survey (periode 2002-2022), aangevuld met gegevens uit de Labor Force Surveys, de World Values Survey, Eurobarometer onderzoeken, en nationale statistieken. Giani richtte zich specifiek op afgestudeerden geboren tussen 1978 en 1992, wat resulteerde in een steekproef van ruim zeventienduizend respondenten.
Door de Bologna-hervormingen is het waardenpatroon van studenten duidelijk verschoven, blijkt uit Giani’s onderzoeksresultaten. Het gehechte belang aan individueel succes en status nam toe met vijftien tot twintig procent, terwijl de nadruk op financieel gewin en materieel bezit met ongeveer tien procent steeg. Daartegenover staat een lichte daling in de waardering voor mondiale gelijkheid en milieubescherming.
Deze verschuiving in waarden deed zich voor in verschillende landen en studierichtingen. Opmerkelijk genoeg ging de verandering niet gepaard met betere arbeidsmarktuitkomsten, wat juist het doel was van de Bologna-hervormingen. Na de Bologna-akkoorden rapporteren alumni geen hogere inkomens of betere banen.
In zijn artikel staat Giani uitgebreid stil bij die opmerkelijke constatering. De enige significante verandering na de Bologna-hervormingen betreft een lichte toename in het aantal gewerkte uren: gemiddeld anderhalf uur per week. Betekenisvolle effecten op inkomen, werkloosheid, de kwaliteit van banen, de mate van specialisatie in het werk of vermogensopbouw blijven echter achterwege.
Deze bevindingen cruciaal omdat ze aantonen dat de verschuiving in waardenpatronen niet verklaard kan worden door verbeterde economische vooruitzichten van studenten, benadrukt Giani. Dit suggereert dat de toegenomen nadruk op individueel succes en status rechtstreeks voortkomt uit de veranderde academische cultuur tijdens de studie zelf.
Inderdaad vond deze verandering in waarden al plaats tijdens de studieperiode, niet door latere ervaringen op de arbeidsmarkt. Dit wijst erop dat de institutionele context en het academische klimaat een directe invloed hebben op de vorming van studenten.
De marktgerichte hervormingen van het Bologna-proces hebben geleid tot een fundamentele verschuiving in de waardenoriëntatie van studenten, waarbij individueel succes belangrijker is geworden dan maatschappelijke betrokkenheid, concludeert het onderzoek. Deze verandering wordt voornamelijk toegeschreven aan de veranderde academische cultuur, en niet aan verbeterde arbeidsmarktposities.
Beleidsmakers zouden de balans tussen arbeidsmarktgerichtheid en maatschappelijke vorming moeten heroverwegen, beveelt Giani aan. Daarnaast zouden curricula meer aandacht moeten hebben voor burgerschap en sociale betrokkenheid, en moeten de effecten van hervormingen op studentwaarden systematisch gemonitord worden.
Onderwijsinstellingen wordt geadviseerd om in het onderwijs meer aandacht te besteden aan maatschappelijke vraagstukken. Giani bepleit bijvoorbeeld meer ruimte voor reflectie op de rol van hoger opgeleiden in de samenleving, en het stimuleren van niet-economische vormen van succes. Nu de groei in het aantal inschrijvingen in het Europese hoger onderwijs lijkt af te nemen, is het voor instellingen een goed moment om niet langer te focussen op massificatie, maar juist op het uitdragen van bredere culturele waarden, aldus Giani.
The post Bologna-afspraken hebben studenten egoïstischer en materialistischer gemaakt first appeared on ScienceGuide.
Het bericht Bologna-afspraken hebben studenten egoïstischer en materialistischer gemaakt verscheen eerst op ScienceGuide.
De regio Zuid-Limburg presenteert zich voortaan internationaal als de ‘Maastricht Region’. Dat moet helpen bij het aantrekken en behouden van hoogopgeleid talent, legde een ambtenaar uit tijdens een recente bijeenkomst van de Maastrichtse gemeenteraad over het regionale talentenbeleid. De gemeente gaat zelfs buitenlandse beurzen af om studenten enthousiast te maken voor een baan in en rondom Maastricht.
“‘South Limburg’ spreekt niet echt tot de verbeelding als je op een beurs staat in Boston”, legde gemeenteambtenaar Ramona Corsius uit. “Daarom hebben we ervoor gekozen om ons samen met de andere centrumgemeenten te presenteren als ‘Welcome to Maastricht Region’.”
Een belangrijke stap in deze richting is de aansluiting bij de Landelijke Talent Coalition, een samenwerkingsverband van Nederlandse regio’s die zich inzetten voor het aantrekken van internationaal talent. Deze samenwerking brengt nieuwe uitdagingen met zich mee, vooral in vergelijking met gevestigde regio’s, zo zei de Maastrichtse ambtenaar. “Ik zit aan tafel met mijn evenknie van Brainport Eindhoven. Het is best een uitdaging als je hen hoort vertellen wat zij allemaal doen. Daar hoeven wij niet naar te streven, maar het is wel een voorbeeld dat laat zien dat wij nog best wat te doen hebben aan internationale profilering.”
Om de ambities waar te maken, heeft de regio een praktische aanpak ontwikkeld via gerichte samenwerkingsverbanden, waaronder een ‘werktafel’ met de Universiteit Maastricht, Zuyd Hogeschool en het mbo Vista College.
De samenwerking komt voort uit een duidelijk probleem: internationale studenten komen wel naar de regio om te studeren, maar vertrekken vaak na hun opleiding. “Dat wil je niet”, benadrukte de gemeenteambtenaar. “Je wilt ze hier houden, want we hebben hier voldoende uitdagingen die ingevuld moeten worden.”
De werktafels hanteren daarbij een proactieve benadering. In plaats van te wachten tot studenten bijna afstuderen, wordt er vanaf het begin ingezet op binding met de regio. “We gaan het niet alleen maar hebben over een carrièrebeurs in het vierde jaar van: ‘oh ja, die studenten gaan vertrekken, we moeten nog iets organiseren met elkaar'”, legde de ambtenaar uit. “Nee, dat moet je vanaf jaar één doen. Vanaf het moment dat ze hier naartoe komen en hier instromen, moeten ze kennismaken met het bedrijfsleven.”
Deze aanpak werd dit jaar al in praktijk gebracht tijdens de introductieweek voor nieuwe studenten. “Heel concreet: tijdens de Inkom hebben we de hele woensdag georganiseerd in het teken van het Euregionale bedrijfsleven”, vertelde de spreker. “Alle internationale studenten van de UM en Zuyd Hogeschool hebben kennisgemaakt met een aantal werkgevers en workshops gevolgd.”
De nieuwe strategie van Maastricht Region werpt al zijn eerste vruchten af. Een van de meest in het oog springende resultaten is de deelname aan de internationale talentenbeurs in Boston. “We zijn begin dit jaar voor de eerste keer naar Boston gegaan om te onderzoeken hoe dat er nou eigenlijk aan toegaat”, vertelde de ambtenaar.
De beurs bracht de regio in contact met een groot aantal hoogopgeleide Europese studenten die studeren aan vooraanstaande Amerikaanse universiteiten MIT, Harvard, Boston University en New York University.
De focus ligt daarbij niet op het werven van nieuwe studenten voor de onderwijsinstellingen, maar op het direct verbinden van talent aan de regionale arbeidsmarkt. “De werkgevers kunnen daar zelf de gesprekken met studenten voeren om ze naar hier te halen. Niet om hier een opleiding te volgen, maar om hier aan het werk te gaan of een stage te vervullen.”
Vooral de stageregeling van MIT biedt kansen voor de regio Maastricht. “Als je die studenten hier haalt voor een stage en ze proeven van de regio en zien wat hier te doen is, dan zullen ze altijd heel even terug moeten voor hun studie naar de VS. Maar vervolgens heb je wel laten zien wat we hier te bieden hebben.”
Gemeenteraadsleden vroegen zich af of de focus niet beter liggen op het behouden van de huidige internationale studenten in Maastricht. Met name bij de Universiteit Maastricht, waar 61 procent van de studentenpopulatie uit het buitenland komt, lijkt hier potentieel te liggen, stelden ze. Het probleem is echter dat een groot deel van hen na afstuderen weer vertrekt.
Bij Zuyd Hogeschool speelt hetzelfde probleem, schetste een raadslid van de VVD, die bij Zuyd begeleider is van afstudeerders. “Al een aantal jaar begeleid ik heel veel studenten van de Hogeschool Zuyd in een thesistraject, maar ongeveer 70 tot 80 procent gaat weer naar het buitenland en komt niet meer terug.” Deze constatering leidde bij de VVD tot de vraag hoe Zuid-Limburg deze talenten kan terugkrijgen naar de regio, en tegelijkertijd studenten van andere onderwijsinstellingen naar Maastricht kan trekken.
Juist de zorgen over het wegtrekkende talent hebben geleid tot een intensieve samenwerking met de onderwijsinstellingen in de regio, antwoordde de ambtenaar. Zo neemt Hogeschool Zuyd deel aan de werktafel over carrièreperspectieven en de ontwikkeling van een Euregionale mindset, een initiatief dat ook bij de Universiteit Maastricht wordt uitgerold, schetste ze. “De boodschap aan internationale studenten is daarbij helder: je kunt gewoon hier blijven, je hoeft niet naar de Randstad of naar Brainport. Hier is veel meer te doen, als je maar even goed om je heen kijkt.”
De Limburgse hoger-onderwijsinstellingen moeten voorlichting over die kwesties structureel inbedden in hun curricula, vindt de gemeente Maastricht. “Daarbij is de boodschap vanaf het eerste studiejaar consistent: Je hoeft niet weg, je kunt hier blijven. Sterker nog: je moet hier blijven.”
De primaire focus van Zuid-Limburg ligt dan ook niet primair op het aantrekken van studenten uit andere landen “Het aantrekken van talent bedraagt 30 procent van onze focus. 70 procent van onze tijd gaat naar het houden van het talent hier, want daar is echt veel meer winst te behalen”, verzekerde de ambtenaar.
Momenteel loopt ook een onderzoek naar de hbo-wo-kloof op de arbeidsmarkt in Zuid-Limburg, vooral met het oog op de komst van de Einsteintelescoop. “We laten onderzoeken wat die kloof is. Uit die analyse zal blijken welke profielen we binnen nu en twee, drie, vier jaar nodig hebben. Daarom moeten wij ook de grens over, want die studenten zitten soms in Helsinki of in Boston.”
De huidige maatschappelijke discussie over internationalisering vormt wel een punt van zorg, zo zei de ambtenaar in reactie op vragen hierover van VOLT. “We zien het al terug in de soort vragen die we krijgen”, merkte de ambtenaar op.
“Men is zich ervan bewust dat in Nederland een heel andere wind is gaan waaien. ‘Zijn wij daar eigenlijk nog wel welkom?’ Soms proberen we daar heel naïef overheen te kijken in gesprek met studenten, maar je wilt dat talent hier wel behouden, dus dan probeer je daar maar even geen aandacht aan te besteden. We zijn ons daar echter zeker bewust van.”
The post Gemeente Maastricht gaat naar Boston omdat te veel buitenlandse studenten vertrekken first appeared on ScienceGuide.
Het bericht Gemeente Maastricht gaat naar Boston omdat te veel buitenlandse studenten vertrekken verscheen eerst op ScienceGuide.
In een Kamerdebat over het hoger onderwijs, dat vooral gedomineerd werd door de actuele discussies over bezuinigingen, internationalisering en de langstudeerboete, werd ook de sociale veiligheid in het hoger onderwijs en de rol van bestuurders hierin besproken.
NSC-Kamerlid Rosanne Hertzberger, die al eerder aandacht vroeg voor de situatie in Delft, stond wederom stil bij de laatste ontwikkelingen. “Het is zorgwekkend hoe het gesteld is met de sociale veiligheid in het hoger onderwijs. Steeds vaker bereiken ons berichten, zoals recent bij de TU Delft, die aantonen dat het hier niet om op zichzelf staande incidenten gaat, maar om een structureel probleem.”
Dat de Onderwijsinspectie hier voor het eerst in de geschiedenis wanbeheer bij een universiteit heeft vastgesteld, onderstreept de ernst van de situatie, zo stelde ze. “Dan rijst de vraag of de minister overweegt maatregelen te nemen om dit aan te pakken. En als dat niet gebeurt, hoe geloofwaardig is het dat er iets wezenlijks zal veranderen aan de cultuur binnen het hoger onderwijs?”
De bestuurscultuur in het hoger onderwijs zou eens tegen het licht moeten worden gehouden, vindt Hertzberger. “Dit probleem beperkt zich niet tot Delft; het speelt breder in het gehele hoger onderwijs. Daarom is het belangrijk om kritisch te kijken naar de kwaliteit van het bestuur binnen hogescholen en universiteiten. Tegenmacht, toezicht, controle en een vrije pers spelen hierin een cruciale rol.”
Ook de minister maakt zich grote zorgen over de conclusies van de Inspectie, zei hij. “Dat is ook precies de reden waarom ik direct na mijn aantreden in gesprek ben gegaan met de Raad van Toezicht in Delft.”
Onlangs heeft minister Bruins met de Delftse RvT-voorzitter gesproken naar aanleiding van een brief van de vakbond CNV, die opriep om de collegevoorzitter van de TU Delft te ontslaan.
Aankomend voorjaar voert de Inspectie een herstelonderzoek uit, zei Bruins. “De inspectie moet dan met een herstelonderzoek komen om een oordeel te vormen over het actieplan, dat concreet genoeg moet zijn, en de uitvoering van dat actieplan. Februari is een ijkpunt: dan wordt er gekeken waar de TU Delft staat. Ik heb nog steeds de mogelijkheid tot het geven van een aanwijzing. Maar dat is echt het ultimum remedium voor een minister.”
Hertzberger stelde ook vragen over de externe onderzoeksbureaus die vaak rondom kwesties bij sociale veiligheid worden ingeschakeld. “We zien namelijk niet alleen dat kennisinstellingen deze bureaus inschakelen voor onderzoeken. Er is vaak sprake van grote sturing in zowel de onderzoeksmethodes als de opzet van het onderzoek”, was ze kritisch.
Deze externe onderzoeken kunnen grote schade veroorzaken, aldus de NSC’er. “Aan de ene kant aan mogelijke slachtoffers van sociale onveiligheid, en aan de andere kant aan mensen die onterecht worden beschuldigd, waarbij hun leven en carrière daardoor ernstig worden beschadigd. De schade is dus zichtbaar aan beide kanten.”
De minister erkende dat dit niet altijd goed gaat en dat hij met Mariëtte Hamer, de Regeringscommissaris seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld, hierover in gesprek gaat. “Ik maak mij ook zorgen over datzelfde verschijnsel. Misschien is de minister van OCW wel degene die hier dieper over moet nadenken. Ik zal dit onderwerp oppakken met mevrouw Hamer. Vervolgens ga ik kijken hoe ik hier verder op kan reageren.”
Ook de persvrijheid in het hoger onderwijs, en soms het gebrek daaraan, kwam ter sprake. Hierin trokken de SP en NSC gezamenlijk op: zij willen dat de minister dit op de agenda zet bij een gesprek met hoger-onderwijsbestuurders. NSC wil dat de minister concreet afspraken maakt met de sector over de onafhankelijkheid van de pers, zodat er een transparante en eerlijke controle blijft bestaan.De minister zei aanvankelijk dat hij daar niet veel voor voelde.
“Het is nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van instellingen om de journalistieke onafhankelijkheid van eigen nieuwsmedia te bewaken en hierover gesprek te voeren binnen de instellingen. Ik verwacht van alle instellingen dat de journalistieke onafhankelijkheid expliciet is vastgelegd, bijvoorbeeld in een redactiestatuut, en dat er plaats is voor artikelen die kritisch staan ten opzichte van de eigen organisatie”, toonde Bruins zich goed van vertrouwen. “Over het algemeen is de situatie zo dat ik nu geen aanleiding zie om nadere afspraken te maken met de sector hierover.”
Kamerleden Sandra Beckerman (SP) en Hertzberger lieten het daar niet bij zitten. “We zien steeds, en dat zagen we bijvoorbeeld bij Cursor en Delta, dat de ‘glossificering’ van communicatie binnen universiteiten steeds verder oprukt. Het lijkt erop dat er steeds meer druk wordt uitgeoefend op onwelgevallige verhalen, zeker omdat de betrokken journalisten vaak zelf werkzaam zijn binnen de universiteit.”
Beckerman wees erop dat ook haar voorgangers bij de SP hier ook voortdurend aandacht voor hebben gevraagd. Ironisch genoeg is een van die voorgangers, voormalig SP-Kamerlid Frank Futselaar, nu als columnist bij SaxNow onderdeel van een controverse over persvrijheid in het hoger onderwijs. Beckerman vroeg de minister daarom om een wettelijke verankering. “Het lijkt steeds meer marketing en steeds minder goede journalistiek. Zou ik mogen vragen of de minister niet alleen daarover in gesprek wil gaan, maar ook wil overwegen om het belang van die onafhankelijke journalistiek eventueel bij wet vast te leggen?”
Ook daarvoor voelt de minister vooralsnog weinig, antwoordde hij, maar hij gaat het wel bespreken met bestuurders. “Het goede nieuws is dat ik natuurlijk ook cultuur en media onder mij heb en juist daar pleit voor onafhankelijke journalistiek en persvrijheid. Ook de rol van onafhankelijke journalistiek in het behoud van democratie en rechtsstaat. Ik zie het allemaal, maar ik ga eerst in gesprek, en dan verdiep ik mij er verder in.”
The post Kamer wil tegenmacht in hoger onderwijs beter organiseren first appeared on ScienceGuide.
Het bericht Kamer wil tegenmacht in hoger onderwijs beter organiseren verscheen eerst op ScienceGuide.
Het ministerie van OCW gaat vanaf 2025 stevig snijden in de budgetten voor wetenschappelijk onderzoek. Een aanzienlijk deel van deze nieuwe bezuinigingen wordt ingevuld door te korten op de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Deze bezuiniging komt bovenop eerdere bezuinigingen vanuit het hoofdlijnenakkoord.
“De minister heeft voor deze keuze een duidelijke reden”, schrijft Bruins in zijn brief aan de Tweede Kamer. “Er wordt namelijk al fors bezuinigd op de eerste geldstroom. Daardoor dreigt de verhouding tussen de eerste en tweede geldstroom na de verwerking van het hoofdlijnenakkoord te veranderen.” Met de bezuiniging op NWO wil de minister deze verhouding terugbrengen naar het niveau van voor het hoofdlijnenakkoord.
De gevolgen van deze ingreep kunnen volgens de minister ingrijpend zijn. In de brief waarschuwt hij dat de bezuinigingen op NWO mogelijk negatieve impact hebben op het behalen van drie centrale doelen van het wetenschapsbeleid: het versterken van het fundament, ruimte geven aan divers talent, en het verhogen van de maatschappelijke impact van onderwijs en onderzoek. Bovendien zijn de bezuinigingen volgens de minister “potentieel nadelig voor het concurrentievermogen van Nederland.”
Een specifieke maatregel die het hoger onderwijs raakt, is het stopzetten van de promotiebeurzen voor leraren. Deze regeling verdwijnt in het kader van de subsidietaakstelling volledig. Dit betekent dat docenten die willen promoveren hiervoor geen specifieke ondersteuning meer krijgen. Deze call voor de regeling die deze week is opengegaan, zal de laatste zijn.
Daarnaast wordt een reeks maatregelen van het vorige kabinet teruggedraaid, hoewel die zijn vastgelegd in het bestuursakkoord hoger onderwijs. De universiteiten hebben over eerder aangekondigde bezuinigingen al gezegd dat dit een vorm van contractbreuk is. Ze overwegen daarom een gang naar de rechter. Met deze nieuwe bezuinigingen gaat de minister verder met het uithollen van het bestuursakkoord.
Zo wordt er 11 miljoen bezuinigd op maatregelen ten aanzien van het bindend studieadvies. “Het volledige budget wordt structureel met € 11,2 miljoen gekort. Het betreft de middelen die vrijgemaakt zijn in het vorige coalitieakkoord. Tot dusver waren hiervoor nog geen concrete plannen ingediend. In het Hoofdlijnenakkoord is bepaald dat op bindend studieadvies geen wijzigingen zullen worden doorgevoerd.”
Ook wordt het potje van het leenstelsel nog verder uitgeput. “Het betreft de middelen die voortkomen uit de invoering van het leenstelsel in 2015. Met deze middelen konden de instellingen in het hbo en wo investeren in de kwaliteit van het onderwijs. Niet alle middelen kennen een meerjarige bestemming, waardoor het mogelijk is om deze deels aan te wenden voor invulling van de subsidietaakstelling. Na de korting van € 10,2 miljoen resteert structureel € 26,9 miljoen.”
Het volledige budget wordt structureel met € 2,2 miljoen gekort ten aanzien van macrodoelmatigheid. “Het betreft de middelen die in het vorige bestuursakkoord zijn opgenomen voor het (bij)sturen op een macrodoelmatig opleidingsaanbod door de universiteiten en hogescholen. Tot dusver zijn hier nog geen concrete plannen voor ingediend vanuit de sector.”
Niet alles verdwijnt echter, probeert de minister nog wat onrust te dimmen. Zo blijven de sectorplannen in het wetenschappelijk onderwijs overeind. Ook wordt er niet gekort op budgetten die als doel hebben om het lerarentekort terug te dringen.
De minister geeft aan dat de bezuinigingen in combinatie met andere taakstellingen het moeilijker kunnen maken om gestelde doelen te bereiken. In zijn brief wijst hij specifiek op de werkdruk bij wetenschappers, die volgens hem samenhangt met de beschikbaarheid van onderzoeksmiddelen. Ook het studentenwelzijn, dat samenhangt met ervaren prestatiedruk, kan onder druk komen te staan.
Met NWO gaat de minister in gesprek over de toekomst. “Wij gaan met NWO in overleg over hoe we de resterende middelen zo effectief mogelijk kunnen inzetten”, schrijft hij in de brief. Over de precieze invulling van dit overleg doet de minister nog geen uitspraken.
De bezuinigingen maken deel uit van een bredere subsidietaakstelling van het ministerie van OCW, die oploopt van 75 miljoen euro in 2025 naar 361 miljoen euro vanaf 2029. Deze taakstelling is onderdeel van een rijksbrede bezuiniging op subsidies van structureel 1 miljard euro.
The post Minister Bruins komt met nieuwe bezuinigingen op wetenschap en studenten first appeared on ScienceGuide.
Het bericht Minister Bruins komt met nieuwe bezuinigingen op wetenschap en studenten verscheen eerst op ScienceGuide.
De Haagse Hogeschool heeft onvoldoende zorg heeft gedragen voor een discriminatievrije werkomgeving na incidenten met een mannelijke student en een mannelijke collega, oordeelt het College voor de Rechten van de Mens.
De zaak draaide om een vrouwelijke docent die sinds 2010 werkzaam is bij de hogeschool. In december 2020 meldde zij dat een mannelijke student zich ongepast tegenover haar had gedragen. Hoewel de hogeschool aanvankelijk adequaat reageerde, handelde een opleidingsmanager later niet objectief en professioneel, aldus het College: het discriminatieaspect van de klacht werd onvoldoende serieus genomen.
In december 2022 meldde de docente opnieuw grensoverschrijdend gedrag, ditmaal door een mannelijke collega. De collega zou haar tijdens een afscheidsceremonie hebben vastgepakt en ‘klapzoenen’ hebben gegeven. Ook stond hij tijdens een latere uitreiking zodanig dicht bij haar dat ze zich onveilig voelde. Later meldde ze zich ziek.
Het College oordeelt dat de hogeschool dit signaal zeer serieus had moeten nemen en nader had moeten onderzoeken. In plaats daarvan werd de zaak zonder vervolgstappen afgedaan, en werd de mannelijke collega niet gehoord. Pas vier maanden later kwam het, op initiatief van een adviseur sociale veiligheid, tot een gesprek.
Volgens het College had de hogeschool als werkgever tijdig en adequaat moeten reageren door grondig onderzoek te doen en duidelijke conclusies te trekken. Door dit na te laten, schoot de hogeschool tekort in haar zorgplicht voor een discriminatievrije werkomgeving. Hiermee is er sprake van verboden onderscheid op grond van geslacht, aldus het College.
Daarnaast diende de docente een klacht in over discriminatie op grond van ras, na een incident waarbij een collega het ‘n-woord’ volledig uitsprak tijdens een werkgroep. Dit veroorzaakte onrust onder studenten; sommigen raakten overstuur, en één student verliet zelfs de klas.
De docente, die zelf een Aziatische achtergrond heeft en een zoon met een Afro-Braziliaanse achtergrond, voelde zich persoonlijk geraakt door het incident. Ze stelde dat de hogeschool onvoldoende had gezorgd voor een werkomgeving waarin docenten en studenten niet geconfronteerd worden met discriminerend taalgebruik zoals het ‘n-woord’.
Het College oordeelde dat de docente ontvankelijk was in haar verzoek, omdat zij als lid van een etnische minderheid persoonlijk nadeel had ondervonden. Toch lag er geen duidelijke discriminatieklacht waarop de hogeschool had moeten reageren, vindt het College.
De e-mails van de docente met de klachten leken meer op kritische feedback op het lesmateriaal. Bovendien handelde de hogeschool adequaat door excuses aan te bieden, nazorg te bieden aan studenten en maatregelen te nemen tegen de betreffende docent.
Het College voor de Rechten van de Mens deed enkele aanbevelingen aan de Haagse Hogeschool. Het adviseert nader onderzoek te doen naar de cultuur binnen de instelling en hoe deze omgaat met kwesties rond gender, agressie, intimidatie en inclusie. Ook wordt aanbevolen om de protocollen voor ongewenst gedrag te blijven evalueren en waar nodig te verbeteren.
Specifiek met betrekking tot seksueel grensoverschrijdend gedrag roept het College de hogeschool op om alert te blijven op de impact van subtielere vormen van grensoverschrijdend gedrag. Dit kan, afhankelijk van de context, variëren van staren en te expliciete complimenten over uiterlijk tot ongevraagd aanraken en te dichtbij iemand staan.
Tot slot beveelt het College aan om in het onderwijs aandacht te besteden aan de historische en maatschappelijke context van beladen woorden zoals het ‘n-woord’. “Het is voor een onderwijsinstelling belangrijk om zich bewust te blijven van hoe onderwijs wordt aangeboden en hoe studenten worden klaargestoomd om deel te nemen aan maatschappelijke discussies. Inclusie moet het uitgangspunt zijn, met besef van de historische en maatschappelijk beladen achtergrond van woorden zoals het n-woord, in zowel nationaal als internationaal verband, zoals in de Black Lives Matter-beweging.”
De Haagse Hogeschool is begin deze week om een reactie gevraagd. Die heeft de redactie vooralsnog nog ontvangen.
The post “Hogeschool moet alert zijn op subtiele vormen van grensoverschrijdend gedrag zoals staren en aanraken” first appeared on ScienceGuide.
Het bericht “Hogeschool moet alert zijn op subtiele vormen van grensoverschrijdend gedrag zoals staren en aanraken” verscheen eerst op ScienceGuide.
Het koste moeite om politiek neutraal te zijn bij het bespreken van de gevolgen van de onderwijsbezuinigingen voor het hbo, erkende Douwe Dirk van der Zweep, bestuurder van de Algemene Onderwijsbond (AOb), tijdens een digitale bijeenkomst om de achterban te informeren over de omvang van de bezuinigingen, waarbij gedwongen ontslagen onvermijdelijk zijn.
Van der Zweep begon zijn uiteenzetting met een toelichting op de algemene bezuinigingsoperatie en de onzekerheid die dat met zich meebrengt, bijvoorbeeld voor subsidies. “Er is een doelstelling van dit kabinet om een miljard euro te bezuinigen op subsidies. Elk departement wordt naar omvang daarop aangeslagen. Voor OCW leidt dit tot een bezuiniging van 300 miljoen euro.”
Deze bezuiniging op het ministerie van OCW kan echter onvoorziene gevolgen hebben, waarschuwde de AOb-bestuurder. “Dit klinkt misschien wat vreemd, maar het departement OCW heeft eigenlijk niet genoeg subsidies. Ze werken veel meer met bekostiging, waardoor het niet eenvoudig is om de taakstelling op subsidies te realiseren.”
Dat kan leiden tot een domino-effect, waarschuwde hij. “Nu dreigt dat deze bezuiniging via de lumpsum aan het onderwijs wordt doorberekend.”
In totaal wil kabinet Schoof vier miljard euro bezuinigen op het onderwijs. De bezuinigingen van een miljard euro op het hoger onderwijs zijn in verhouding het ergst. De AOb wees erop dat alleen al de autonome krimp zorgt voor een initiële bezuiniging van twee miljard euro op het onderwijs. “Wat opvalt, is dat de bedragen gewoon heel erg fors zijn. Zeker als je ze in de optelsom neemt met ontwikkelingen die er sowieso al zijn, zoals de krimp.”
Binnen het hbo zijn er vooral veel zorgen over de langstudeerboete. “De belangrijkste zorg in het hbo is: wat gebeurt er met de instroom? Wij krijgen signalen dat er nu al studenten zijn die ervoor kiezen om dan maar met de associate degree te starten en niet met een bachelor. Wat betekent het überhaupt voor de doorstroom, mbo, hbo?”, schetste de AOb-bestuurder. “En wat als vertraging tot uitval leidt omdat studenten het hoge collegegeld niet willen of kunnen betalen?”
Dit is niet alleen slecht voor studenten, maar ook voor de instellingen, aldus Van der Zweep. “Het probleem van de instelling is dan dat ze het diploma-deel van de bekostiging missen. Dat is eigenlijk de minste zorg; de grootste zorg is dat studenten uiteindelijk niet diplomeren. Slecht voor studenten, en slecht voor hogescholen.”
Uit navraag van de AOb bij het ministerie blijkt overigens dat de bezuiniging sowieso ingeboekt staat, ook als het aantal langstudeerders sterk afneemt. “Dan blijft die budgetkorting gewoon staan.”
Ook benadrukte Van der Zweep dat de gevolgen niet gelijk verdeeld zijn over alle instellingen en opleidingen. “Het aandeel langstudeerders is niet eerlijk verdeeld over de instellingen, en het is ook niet gelijkelijk verdeeld over verschillende opleidingstrajecten. Bij de lerarenopleidingen zitten relatief veel langstudeerders, omdat veel mensen werken en studeren combineren.”
De langstudeerboete leidt dan ook tot interne discussies bij instellingen. “Ik weet dat er instellingsbestuurders zijn die zeggen: ‘Geef mij maar gewoon die korting, maar doe dit de studenten niet aan.’ Er zijn ook instellingen die er toch wat anders in zitten; die leggen de rekening van de langstudeerboete liever bij de student.”
Van der Zweep waarschuwde wel voor mogelijke onderlinge verdeeldheid binnen het wo en het hbo. “Op de achtergrond speelt ook een discussie over hoe de pijn wordt verdeeld tussen hbo en wo; daar moeten wij ons, denk ik, niet in mengen. We moeten sowieso niet tegen elkaar uitgespeeld worden.”
Een soortgelijke zorg speelt bij de bezuinigingen op internationalisering. In het hbo vindt men dat die sector daar te zwaar op wordt afgerekend. Vooralsnog lijkt een derde van die bezuiniging bij het hbo terecht te komen, terwijl hogescholen vrijwel geen problemen hebben door de instroom internationale studenten.
Deze verdeling vindt de AOb niet eerlijk. Zo worden de master-opleidingen van universiteiten, die heel vaak Engelstalig zijn, buiten beschouwing gehouden in deze verdeling. “Dat vinden we in het hele hbo wel heel erg mager, omdat het aandeel Nederlandstalige opleidingen 92 procent is van het totale hbo-aanbod.”
Toch relativeert Van der Zweep deze discussie, die volgens hem niet de belangrijkste is. Het moet niet alleen gaan om de vraag wie de pijn moet nemen; ook als de bezuiniging anders wordt verdeeld, blijft de totale rekening hetzelfde, benadrukt hij. “Dan blijft het wetenschappelijk onderwijs met de schade zitten.”
De laatste potentiële bezuiniging waarover de AOb zich zorgen maakt, is de dreigende nullijn voor docenten in het hbo als de bezuinigingsdoelstellingen van dit kabinet niet worden gehaald. In het hoofdlijnenakkoord is opgenomen dat er dan bezuinigd wordt op het salaris van ambtenaren. “Dit is een heel venijnige bezuiniging, die ook diep weggestopt is in het hoofdlijnenakkoord. Als blijkt dat het niet lukt om die bezuinigingen te realiseren, dan gaat het kabinet dat alsnog realiseren door de loon- en prijsbijstelling niet uit te keren. Dat is codetaal voor de nullijn voor iedereen die direct of indirect voor de overheid werkt.”
De slotconclusie van de AOb over alle bezuinigingen was dan ook niet hoopvol. “Zoveel minder budget leidt vanzelfsprekend ook tot baanverlies. Of het tot gedwongen ontslagen leidt? Dat denk ik wel, maar dat durf ik nu nog niet te zeggen. Wij voeren nu al in het hbo op heel veel plekken gesprekken over organisatieverandering en of dat nu wel of niet reorganisaties zijn. Als deze bezuinigingen daar bovenop komen, gaan we dat niet opvangen met natuurlijk verloop. Bij lange na niet, is mijn inschatting.”
Daarom deed Van der Zweep de oproep tot acties, half november in Utrecht, en misschien later een staking. “We sluiten staken absoluut niet uit, maar niet nu al. We hebben al wel rekening gehouden met zorgvuldige opbouw naar stakingen toe. Een staking is altijd het ultieme middel; dat zet je in als praten echt niet lukt.”
Daarvoor is het wel nodig dat je een poging hebt ondernomen om te pratenen open en reëel hebt geprobeerd te onderhandelen. “We hebben een brief gestuurd naar de minister, met een uitnodiging: kom alsjeblieft zo snel mogelijk met ons praten. Dus we zijn ook bezig met de juridische opbouw naar een staking toe.”
Dat ook werkgevers een sterke neiging tonen om in actie te komen tegen deze bezuinigingen, stemt hoopvol, aldus de AOb. “Er kan uiteraard nog wel een tandje bij. Ik zie ze nog geen busritten organiseren, zover zijn we nog niet.”
The post Wie moet opdraaien voor bezuinigingen: student, docent, het hbo of de universiteiten? first appeared on ScienceGuide.
Het bericht Wie moet opdraaien voor bezuinigingen: student, docent, het hbo of de universiteiten? verscheen eerst op ScienceGuide.
Er zijn twee routes naar het eerstegraads leraarschap: via het hbo of het wo. De hbo-route beslaat 90 studiepunten die besteed worden aan de vier rollen van de eerstegrader: expert in een vakgebied, vakdidacticus, pedagoog en onderzoekend professional. De universitaire route kent 60 studiepunten die besteed worden aan (vak)didactiek en pedagogiek.
Bij de eerstegraads hbo-lerarenopleidingen is daarnaast het post-initiële karakter van belang: het betreft onderwijs aan docenten die reeds tweedegraads bevoegd zijn en meestal al jarenlang werkzaam zijn. In overleg met hun werkgever volgen zij een opleiding voor de eerstegraadsbevoegdheid.
In het najaar van 2023 zijn de eerstegraads lerarenopleidingen van Fontys, de HvA, NHL Stenden, de HU en de HAN gevisiteerd. Deze ‘vakmasters’ beslaan gezamenlijk het hele scala aan vakken in het voortgezet onderwijs. Alle afzonderlijke eerstegraads lerarenopleidingen zijn positief beoordeeld. Hier beschrijven we wat ons opviel tijdens deze visitaties.
Uit de visitaties blijkt dat de studenten van de eerstegraads hbo-lerarenopleidingen beschikken over een gedegen kennis van de inhoud en didactiek van het schoolvak en in staat zijn een bijdrage te leveren aan de vernieuwing van het onderwijs.
Naast deze kwalitatieve bijdrage leveren deze studenten ook kwantitatief een aanzienlijke bijdrage. Op basis van ‘OCW in cijfers’ kunnen we constateren dat het hbo de afgelopen jaren ruim twee keer meer eerstegraads leraren afleverde dan het wo: zo’n 1700 hbo’ers om 700 wo’ers.
In dit artikel beschrijven we onze observaties en conclusies aan de hand van vier thema’s: beroepsprofiel, onderzoek, visie op leren, en werkplekleren. Deze sluiten aan bij de documenten en de zelfevaluaties van de opleidingen.
Voordat we deze thema’s successievelijk behandelen, willen we aangeven dat de opleidingen die we hebben bezocht, in vergelijking met zes jaar geleden, gegroeid zijn in:
Deze groei zullen we bij de genoemde thema’s illustreren.
“Het mooiste is natuurlijk als je in je bovenbouwsectie een combinatie hebt van universitaire eerstegraders en hbo-eerstegraders. Die mix levert je school vakinhoudelijke verdieping, onderwijskundig leiderschap én praktische toepassing op. Complementariteit dus”, zei een schoolleider tijdens een van de visitaties.
Wat ‘levert’ de hbo-eerstegrader precies op vo-scholen? Is diegene vak(didactisch) specialist, pedagoog op eerstegraads gebied en/of kartrekker in schoolontwikkeling? Het beroepsprofiel dat de basis vormt voor de eerstegraads lerarenopleidingen in het hbo, schetst tenminste zoiets: de eerstegrader levert verhoging van het niveau van het vak, verbetering van het leerproces van leerlingen, en een blik buiten het klaslokaal.
In de visitaties zagen we terug dat de hbo-eerstegraders het vak beheersen op expertniveau, over de kennis en vaardigheden beschikken die horen bij het eigen vakgebied, en de theoretische achtergronden van het vak kennen. Vanuit een helicopterview kunnen zij de leerstof van het schoolvak op een begrijpelijke en aansprekende manier uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden.
De vakinhoudelijke kenmerken van de eerstegrader leverde boeiende gesprekken op tijdens de visitaties. Het expertgehalte van de eerstegrader op het gebied van de vakinhoud werd doorgaans geformuleerd als ‘veel meer dan de tweedegrader’. Hier ligt dus een uitdaging om de eigenheid van de eerstegraads hbo-lerarenopleidingen te formuleren: niet alleen méér, maar ook verdiepende vakinhoud.
Een vergelijkbare uitdaging ligt in de preciezere formulering van het vakdidactisch onderzoek waarmee de meeste studenten afstuderen. De precieze opzet daarvan is soms nog enigszins diffuus. Wat maakt de eerstegrader een vak(didactisch) specialist die het vak en vakdidactiek kan optillen naar een hoger niveau?
Ook de pedagogische rol van de hbo-eerstegrader vormt een uitdaging. Bij de herijking van het beroepsprofiel in 2021 is aan de expertrol, de rol van vakdidacticus en de rol van onderzoekende professional, de rol van pedagoog toegevoegd.
De vakdidactische rol van de eerstegrader loopt over in de pedagogische rol: daarin figureren niet alleen begrippen zoals samenwerkend leren of interdisciplinair denken, maar ook motiveren en communiceren met leerlingen over het vak. Daardoor is de invulling van de pedagogische rol geen eenvoudige opgave. Wellicht zoeken veel opleidingen daarom nog naar een goede programmatische invulling van deze rol. Het uitwisselen van kennis en ervaringen zou op dit punt niet verkeerd zijn.
De lat voor eerstegraders ligt hoog. Ze moeten niet alleen een gedeelde visie op het vak en de vakdidactiek kunnen uitdragen, maar ook kunnen functioneren binnen de eigen vakgroep, binnen de school, én buiten de school, namelijk om landelijke of internationale ontwikkelingen te kunnen beïnvloeden.
Tijdens de visitaties constateerden we dat de studenten zowel op de werkplek als in het curriculum op hun kartrekker-vaardigheden worden aangesproken. Studenten ervaren daarbij wat (vakoverstijgend) samenwerken is. Dat gebeurt echter vaak eerder impliciet dan expliciet. Het verdient daarom aanbeveling dat opleidingen dit vakoverstijgende element meer benoemen en formuleren in veranderkundige competenties.
Ten aanzien van het beroepsprofiel liggen dus drie verschillende elementen bij de opleidingen op tafel als het gaat om de rollen van de eerstegrader. Tijdens de visitaties bespraken we met de opleidingen:
Kartrekker-vaardigheden zijn veelvuldig aanwezig in curriculum en werkplek, maar het expliciteren van de veranderkundige competenties is een uitdaging. De ingrediënten zijn er. Dat is mooi. Het recept verschilt echter nog per opleiding. De opdracht is nu duidelijk: recepten uitwisselen.
In het verleden was onderzoek voor veel studenten een struikelblok. Nu zoekt de sector naar een invulling waarbij onderzoek beter aansluit bij het werk van een hbo-opgeleide eerstegraads leraar.
De rol en plaats van onderzoek is ingebed in landelijke afspraken. Naast de ‘professionele masterstandaard’, een belangrijke richtlijn, omschrijft de generieke kennisbasis wat we van de ‘onderzoekende professional’ mogen verwachten. De eerstegraads leraar beschikt over onderzoekend vermogen op eerstegraads niveau, dat wordt ingezet om complexe (vakdidactische) vraagstukken methodisch grondig te analyseren en op een onderbouwde manier te komen tot mogelijke ontwerpen, interventies en oplossingen.
In de kalibratiegroep van de LOVM is de afgelopen jaren gezocht naar een manier om het uitvoeren van onderzoek op een betekenisvolle manier te verbinden met het werk van een eerstegraads leraar, de school en (vakdidactisch) theoretische verdieping Onderzoek moet dus een ondersteunende functie hebben ten aanzien van (vak)didactiek en schoolontwikkeling.
Tijdens de visitaties zagen we dat onderzoek op verschillende manieren vorm krijgt in de bezochte opleidingen.
We vinden het positief dat de hbo-opleidingen afstappen van ‘grote’ onderzoeken en in plaats daarvan zoeken naar vormen die zowel het onderzoekend vermogen van de student vergroten als nuttig zijn voor de schoolpraktijk. Een belangrijk aandachtspunt betreft echter een exactere definiëring en beoordeling van het niveau van het onderzoekend vermogen. Vanuit de professionele masterstandaard worden vooral de elementen ‘meesterschap’ en ‘doorwerking’ verbonden aan onderzoek, terwijl de opleidingen en de LOVM vooral peilen welke theoretische diepgang en methodische grondigheid passen bij eerstegraads hbo-niveau. De uitdaging ligt nu in (1) het realiseren van kort-cyclisch onderzoek dat voldoende diepgang en methodische grondigheid heeft, maar (2) evenzeer behapbaar en praktisch relevant is.
De ‘visie op het leren’ verwoorden de opleidingen met de volgende woorden: uitgaan van authentieke praktijksituaties, veel nadruk op leren in teams binnen de opleiding, vraaggericht en blended learning als basis, en integraal leren. Die termen typeren daadwerkelijk het leren van de eerstegraads hbo-student, bleek tijdens de visitaties.
Bovengenoemde termen zijn echter ook toepasbaar op bacheloropleidingen. Bij ‘uitgaan van authentieke praktijksituaties’ of ‘vraaggericht leren’ zou scherper geformuleerd kunnen worden wat daar precies de ‘eerstegraads manier van leren’ is. Onderscheid is immers van belang: hoe scherper de visie op het leren van eerstegraads hbo-studenten wordt geformuleerd, hoe behulpzamer deze is bij het selecteren en prioriteren in het volle curriculum.
De eerstegraads hbo-lerarenopleidingen worden bevolkt door deeltijd en duale studenten. Het is voor hen een hele toer om studie en baan met elkaar te combineren. Om het onderwijs toegankelijker en aantrekkelijker te maken, en studenten meer regie over hun eigen leerproces te geven, is zowel praktische als onderwijskundige flexibilisering van de opleidingen nodig. Opleidingen spannen zich daartoe duidelijk zichtbaar in, bijvoorbeeld door de sturing vanuit een vaststaand onderwijsaanbod beperken, te kijken hoe (praktijk)ervaring van een student in de opleiding kan worden benut, en te werken met leeruitkomsten, wat onderwijs makkelijker laat afstemmen om individuele studenten. Het werken met online leren, leerwegonafhankelijke toetsing en validering versterkt dit.
In theorie kunnen studenten de 90 studiepunten van hun opleiding behalen via een twee- of driejarig traject. In de praktijk doen veel studenten langer over de studie. Vooral het lerarentekort is daaraan debet, omdat werkende studenten extra worden ingezet door hun school. ‘Versnellen’, zoals opleidingen flexibilisering vaak opvatten, staat voor studenten niet voorop; zij willen eerder maatwerk, bijvoorbeeld vertraging of verder studeren op een ander moment.
De eerstegraadsopleidingen in het hbo kennen een sterke focus op de beroepspraktijk van de studenten. De werkplek is niet alleen een belangrijke vakdidactische en vakinhoudelijke leerplek, maar fungeert ook als de plek waar daadwerkelijk gewerkt wordt aan doorwerking, kennisontwikkeling en innovatie. Daarnaast verzamelen studenten hier de bewijsstukken waarmee ze hun leeruitkomsten aantonen.
De ontwikkeling naar het werken met leeruitkomsten is mede ingezet om zo een sterkere verbinding van onderwijsinhoud met de praktijk te realiseren. De leeruitkomsten kunnen namelijk altijd aangetoond worden vanuit beroepstaken en –producten. De schoolpraktijk is dus een integraal onderdeel van de eerstegraads lerarenopleidingen.
Eerstegraadsopleidingen zijn sterk verankerd in het werkveld. Studenten worden in principe minimaal één keer op hun werkplek tijdens een les bezocht door een docent van de opleiding, waarbij de werkplekbegeleider aanwezig is.
Een aantal opleidingen kiest ervoor om altijd de eigen vakdidacticus op lesbezoek te laten gaan. Die vakdidacticus bezoekt niet alleen de student in kwestie, maar liefst ook de vaksectie, zodat het bereik van de vakdidacticus in de school groter kan worden. Dat maakt het voor de student gemakkelijker om diens studie zichtbaar te maken binnen de school, wat het werkplekleren sterk verbetert.
Ten aanzien van het werkplekleren zijn er drie uitdagingen: de borging van de kwaliteit van de begeleiding van het werkplekleren, de focus op doorwerking en de eigen regie bij de student.
De borging van de kwaliteit van de werkplekbegeleiding hangt samen met het inhoudelijke niveau aldaar. Vooral als er geen eerstegraads docenten op de werkplek aanwezig zijn, is dat lastig. Er zijn echter allerlei oplossingen denkbaar, bijvoorbeeld het online volgen van de lessen door de vakdidacticus, het laten opnemen van de lessen en die op het instituut bespreken of een eerstegrader van een andere, aanverwante, vakgroep op school vragen als begeleider.
Opleidingen willen duidelijk de doorwerking in de beroepspraktijk verder versterken. Ook hiervoor geldt dat er dan wel een stevige begeleider in die beroepspraktijk moet zijn. Anders is lastig te bepalen of de school de student op de juiste manier heeft begeleiden er werkelijk sprake is van doorwerking.
Wat betreft de eigen regie van de student zien we dat die bij sommige opleidingen vooral verondersteld wordt. Andere opleidingen hebben meer aandacht voor het aanleren van een handelingsrepertoire ten aanzien van het eigen leren. In dat opzicht kunnen opleidingen veel van elkaar leren.
De eerstegraads hbo-lerarenopleidingen hebben sinds de vorige visitatieronde van 2017 flinke kwaliteitsslagen gemaakt. Zo zijn er belangrijke elementen aan het beroepsprofiel toegevoegd, krijgt het praktijkonderzoek meer diepgang, is er sprake van flexibilisering en wordt het werkplekleren meer en meer een integraal onderdeel van de opleiding. De hogescholen tonen zich in staat eerstegraads docenten af te leveren die een expert zijn op hun vakgebied en kartrekker ten aanzien van de vernieuwing van het (vak)onderwijs.
In het verlengde daarvan hebben hogescholen de kans hun rol als expertisecentrum te versterken. De onderzoeksagenda van de eerstegraads hbo-lerarenopleidingen kan dit verstevigen – mede doordat ze landelijk hecht samenwerken, zowel op het hogeschool- als vak niveau. Sinds 2012 wordt een jaarlijkse peer review georganiseerd voor de vertaling van de kennisbases naar curricula en toetsing. Voor het praktijkgestuurd onderzoek wordt sinds 2016 jaarlijks een landelijke peer review georganiseerd door lectoren, associate-lectoren en onderzoeksbegeleiders. Deze landelijke samenwerking kunnen de opleidingen nog duidelijker op de kaart zetten.
Dit artikel is geschreven door Ruud van der Herberg, Bob Koster, Quinta Kools, René Karman, Piet Murre en Joséphine Rutten, voorzitters van de visitatiepanels.
The post ‘Eerstegraads lerarenopleidingen in hbo verbeteren zich’ first appeared on ScienceGuide.
Het bericht ‘Eerstegraads lerarenopleidingen in hbo verbeteren zich’ verscheen eerst op ScienceGuide.
In Nieuwspoort gingen politici en bestuurders met elkaar in gesprek over de aansluiting tussen de arbeidsmarkt en het onderwijs. Vijf minuten voor de discussie begon had minister Bruins een brief naar de Kamer gestuurd over die internationalisering, waarin hij uiteenzette dat hij moet bezuinigen op internationale studenten. Vrijblijvendheid bij het inperken van internationale studenten is dus geen optie. Het onderwerp internationalisering kwam dan ook veelvuldig aan de orde.
Kamerlid Rosanne Hertzberger, vertegenwoordiger van het NSC, zei dat de instroom van internationale studenten nu maar weinig tekorten op de arbeidsmarkt oplost. “In de afgelopen zes à zeven jaar hebben we het aantal internationale studenten in Nederland verdubbeld. Dit zijn voornamelijk studenten die zich richten op sociale wetenschappen en gedragsstudies. Het zijn dus niet de ingenieurs waar we momenteel een groot tekort aan hebben.”
Hertzberger wees daarbij ook op de lage blijfgraad van deze studenten. “Na twee jaar is al een derde vertrokken, en later zelfs driekwart. We investeren dus veel tijd en middelen, vanuit onze publiek gefinancierde instellingen, in studenten die snel weer vertrekken. Dit gaat ten koste van de toegankelijkheid van het hoger onderwijs en bijvoorbeeld ook van de beschikbaarheid van studentenhuisvesting, waar de druk steeds groter wordt.”
Ze pleitte daarom voor een meer strategische aanpak. “Als we in Nederland vaststellen dat er een tekort is aan geld, ruimte en mensen, moeten we daar verstandig en strategisch mee omgaan. We moeten afstappen van de benadering waarbij de poorten wijd openstaan en er zo veel mogelijk internationale studenten worden toegelaten, zoals de afgelopen jaren het geval was.”
Maurice Limmen, voorzitter van de Vereniging Hogescholen (VH), nuanceerde Hertzberger. Hij erkende de zorgen, maar waarschuwde voor een te brede aanpak die vooral zijn hbo treft. “Ik denk dat, zoals je het uitlegt, veel mensen in Nederland het daarmee eens zullen zijn. Het is verstandig om goed na te denken over hoe we dat aanpakken en hoe we dit, ook maatschappelijk gezien, afwegen.”, zei hij. “Het enige wat ik zou willen toevoegen vanuit het hbo: kijk uit wat je met deze aanpak aanricht binnen het hbo.”
In het hbo is de internationalisering namelijk relatief beperkt en stabiel, benadrukte Limmen. “Dit roept bij ons soms de reactie op van een ‘kanon op een mug’. Daarover zouden we graag met jullie in gesprek gaan.”
Ook Hans Schutte, oud-directeur-generaal bij OCW en nu voorzitter van ROC Mondriaan in Den Haag, ziet dat de internationaliseringsambities van dit kabinet botsen – bijvoorbeeld bij het aantrekken van talent voor ASML. “In de regio Den Haag is ook gevraagd om mee te denken over oplossingen voor ASML. Wij werken dan samen met de TU en twee hogescholen in de regio Den Haag om te zien of we extra mensen kunnen opleiden.”
Schutte benadrukte de noodzaak van een creatieve aanpak. “We moeten daarbij altijd creatief zijn om de nodige mensen te vinden of op te leiden, of zelfs te kijken of we mensen uit het buitenland kunnen aantrekken om in die behoefte te voorzien – maar ja, dat wil dit kabinet dan weer niet.”
VH-voorzitter Limmen vooral dat de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs erbij gebaat is als het hbo meer studenten kan verwelkomen dat universiteiten niet in de vijver van het hbo vissen. “Het feit dat zoveel studenten in Nederland naar de universiteit willen, en dat een bepaalde groep ook naar de universiteit kan, heeft iets met status te maken”, verwoordde hij een pijnlijk punt binnen het hbo.
Deze statusverschillen zijn vooral resultaat van beleidskeuzes, benadrukte Limmen. “Die statusverschillen hebben we de afgelopen tientallen jaren zelf gecreëerd in Nederland. We hebben het universitaire onderwijs niet alleen qua status verheven, maar we hebben ook de ontwikkelkansen en het verdienvermogen daar veel groter gemaakt.”
Hij wees op concrete ontwikkelingen die deze trend hebben versterkt. “Het is nu veel makkelijker om door te stromen naar een masteropleiding. In het universitaire onderwijs zijn er veel meer mogelijkheden, terwijl in het hbo de opties beperkter zijn. Er wordt veel meer geïnvesteerd in onderzoek in het universitaire onderwijs dan in het hbo. Als we zo doorgaan en de bekostiging op een gegeven moment onvergelijkbaar wordt, is het niet verwonderlijk dat er grote verschillen zullen ontstaan.”
Limmen signaleerde ook een toenemende overlap tussen de twee sectoren. “Er is de afgelopen jaren veel meer overlap ontstaan tussen de universitaire sector en de hbo-sector. Er zijn nu veel opleidingen die zowel een hbo- als een universitaire variant hebben. Dat is één van de redenen waarom steeds meer vwo’ers naar de universiteit gaan. Het voelt alsof je hetzelfde kunt doen, maar dan op een hogere trap. Dat is overigens niet zo, maar dat is wel het beeld dat wordt geschetst.”
Natuurlijk kwamen ook de grote bezuinigingen van kabinet Schoof ter sprake. NSC-woordvoerder Rosanne Hertzberger vindt die te verdedigen en wees, zoals inmiddels binnen de huidige coalitie gebruikelijk is, naar investeringen uit vorige jaren. “Als we bijvoorbeeld kijken naar de afgelopen twee kabinetten, Rutte IV en Schoof I, dan zien we dat er netto juist meer is geïnvesteerd dan bezuinigd”, rekende ze voor. Daarbij moet worden opgetekend dat het netto resultaat alleen positief is omdat kabinet Schoof minder bezuinigd dan kabinet Rutte IV heeft geïnvesteerd.
Daarnaast heeft de vorige minister van OCW “tot ver in de blessuretijd van het vorige kabinet veel geld uitgegeven, zelfs toen er al sprake was van aanzienlijke druk op het begrotingstekort”, zei Hertzberger. “Wij zijn nu genoodzaakt om dat een beetje bij te sturen” vindt ze. “Niet alle investeringen die onder Dijkgraaf zijn gedaan, hebben namelijk het gewenste effect gehad.” Welke investeringen dat zijn, bleef onbenoemd.
Ook de langstudeerboete is goed te verdedigen, aangezien de studieduur in Nederland onnodig lang is, zei Hertzberger. “Als we kijken naar het feit dat bijvoorbeeld vijftig procent van de studenten in het hbo hun studie niet afrondt binnen de nominale studieduur plus één jaar, dan roept dat vragen op. Vooral omdat de arbeidsmarkt schreeuwt om die afgestudeerden.”
VH-voorzitter erkende dit gegeven, maar vroeg het NSC-Kamerlid ook om begrip. “Dit raakt vooral de veertig procent van de studenten in het hbo die eerste-generatiestudent zijn. Ze hebben vaak gemengde sociaaleconomische achtergronden en hebben soms extra taken, bijvoorbeeld mantelzorg. Dat maakt hun situatie anders dan die van studenten uit andere groepen.”
De langstudeerboete zal studenten vooral ontmoedigen om te gaan studeren, zo waarschuwde Limmen. “We zien nu al dat studenten moeilijke technische studies vermijden of kiezen voor een Associate degree in plaats van een bachelor.”
Mikal Tseggai van GroenLinks-PvdA uitte ook haar bezorgdheid over de langstudeerboete. Ze benadrukte dat deze maatregel vooral directe gevolgen heeft voor het hbo en mbo, waarbij ze specifiek wees op de impact op mbo’ers die willen doorstuderen. “Ik vind niet per se dat iedereen naar de universiteit moet, maar als iemand dat wil, moet dat wel kunnen en dat wordt met deze maatregel niet makkelijker.”
The post ‘We moeten af van zo veel mogelijk internationale studenten toelaten’ first appeared on ScienceGuide.
Het bericht ‘We moeten af van zo veel mogelijk internationale studenten toelaten’ verscheen eerst op ScienceGuide.
Een toenemende klimaatcrisis, toenemende schaarste in grondstoffen, en afnemende biodiversiteit. Het zijn nogal problemen, begon gespreksleider Harm Edens de jaarlijkse conferentie van netwerkvereniging Katapult, waarbij zo’n 21.000 bedrijven en 134.000 studenten zijn aangesloten. Wie aan oplossingen wil werken, doet er volgens hem goed aan om te beginnen bij het mkb. In die sector werkt namelijk zestig procent van de Nederlandse beroepsbevolking.
“Wil je het mkb de volgende fase in helpen, dan zullen we samen die betere wereld moeten maken”, betoogde Edens. “Dat wordt ook een leukere wereld, denk ik – een wereld waar Marjolein Faber een bord kan neerzetten met de tekst: ‘Hier werken we aan je toekomst’.”
Die toekomst moet geen voortzetting van het oude zijn, maar nieuw en duurzaam, liet Edens er geen misverstand over bestaan. “Elke euro die je investeert in de oude economie, gaat je in de toekomst drie à vier euro kosten door allerlei wetten en wetgeving. Elke euro in de nieuwe economie levert je op termijn zo’n drieëndertig euro op.”
In de persoon van Koninklijke Metaalunie-voorzitter Mark Helder stond de oude economie nog wel op het podium – net als mbo-bestuurder Judith Veltman en ondernemer Herman van Bolhuis. Niet alleen de klimaatcrisis, ook de vergrijzende beroepsbevolking vormt een groot probleem, benadrukte Helder.
“Voor elke schoolverlater vertrekken er twee gepensioneerden”, rekende hij voor. “Als we onze welvaart willen behouden en relevant willen blijven, hebben we echt hard innovatiekracht nodig. We zullen meer moeten doen met minder mensen, dus we moeten het slimmer doen. Er is al heel veel technologie voorhanden, dus hoe gaan we ervoor zorgen dat we meer kunnen doen met minder? Dat vergt andere vaardigheden.”
Arbeidsmigratie is een oplossing, maar niet dé oplossing, denkt Helder. “We zullen slimmer moeten werken en andere vaardigheden moeten ontwikkelen. Heel concreet: de lasser zal een las-operator moeten worden die drie machines tegelijk bedient.”
De miljard euro aan bezuinigingen op het hoger onderwijs en onderzoek helpen niet bij die uitdagingen, is Helder duidelijk. “Dat is niet goed. Het kabinet moet niet alleen met de korte termijn bezig zijn, maar vooral met de lange termijn – met innovatie.” Toch moet niet alleen naar de overheid worden gekeken, voegt Helder meteen toe. “We moeten het ook met elkaar doen; daarom zitten we hier, volgens mij. De technologie is al beschikbaar, nu moet er gas op.”
Leren moet onderdeel worden van werken, stelt Helder – net als NHL Stenden-onderzoekers Herman Blom en Martin Struik eerder betoogden. Dat kan natuurlijk door aansluiting te zoeken bij onderwijsinstellingen, wat bijvoorbeeld gebeurt in publiek-private samenwerkingen. Zulke samenwerkingen hebben ook de oriëntatie van onderwijsinstellingen meer naar buiten verschoven, vertelt Veltman.
“Eerst was er het beeld dat we als onderwijsinstellingen meer intern gericht waren, maar publiek-private samenwerkingen hebben de boel echt opengebroken. Als school proberen we heel erg aan te sluiten op die arbeidsmarkt, en niet geïsoleerd bezig te zijn.”
Blijf echter niet te veel hangen bij het initieel onderwijs, betoogde Van Bolhuis. “De grootste groep van potentiële lerende zit bij werknemers die nog dertig jaar meegaan.” Ook Van Bolhuis pleit voor een leercultuur binnen bedrijven, maar erkent tegelijkertijd dat het vormgeven daarvan geen sinecure is.
“Eerst dachten we: we moeten dat leven lang leren lekker bottom up doen. Dat werkt echter voor geen meter. Bij mensen die al een baan hebben, zie je op dat punt heel weinig motivatie voor de korte termijn. We moeten dat dus meer van bovenaf doen. Het zijn bestuurders die een leercultuur mogelijk moeten maken. Zij moeten daar tijd, geld en moeite in stoppen.”
Saxion-lector Stephan Corporaal liet vanuit de zaal een ander geluid horen. “Vergeet die softe leercultuur. Vergeet al dat praten. Maak het concreet: begin liever bij de vakmensen en de ondernemersvraag”, betoogde de lector Human Resources.
“Voor vakmensen wordt allerlei onzin gemaakt die niet voor hen werkt. We storten vanuit het onderwijs vaak allerlei modules over hen heen. Vanuit ons lectoraat proberen we liever de mensen binnen bedrijven niet alleen nieuwe dingen aan te leren, maar ze die ook echt te laten toepassen, ook als ze daar eigenlijk geen zin in hebben. Als het aansluit bij hun behoefte, zien ze uiteindelijk de waarde ervan in.”
Tijdens de Katapultdag werd ook de Pro-motor Award uitgereikt. Bij drie van de zes genomineerde projecten van publiek-private samenwerkingen waren hogescholen betrokken: NHL Stenden (NEDCAM), de Hogeschool van Amsterdam (World cITizens @ work) en Saxion Hogeschool met CHARISMA. Dat laatste project kreeg de juryprijs.
Vanuit het Saxion-lectoraat Smart Mechatronics and Robotics van lector Abeje Mersha werd samen met netbeheerder Alliander een robot ontwikkeld die ondergrondse gasleidingen kan inspecteren. “Nu worden alle gasleidingen van Alliander eens in de vier jaar geïnspecteerd door een controleur die daarvoor een soort metaaldetector gebruikt”, legde Saxion-onderzoeker Victor Sluiter uit. “Dat betekent 42.000 kilometer per jaar lopen. Onder de regelgeving van de Europese Green Deal zou de frequentie van de controles tot wel vier keer per jaar kunnen oplopen.”
Dat werk kan nu worden uitbesteed aan een zelfstandige robot, voorzien van gps, een kaart en een gascensor.
The post “Vergeet die softe leercultuur, begin liever bij de vakmensen” first appeared on ScienceGuide.
Het bericht “Vergeet die softe leercultuur, begin liever bij de vakmensen” verscheen eerst op ScienceGuide.
Vrouwelijke wetenschappers van kleur hebben te maken met verschillende vormen van intersectionele uitsluiting binnen de Nederlandse academische wereld, toont onderzoek van de University of Connecticut.
Het onderzoek richt zich specifiek op de ervaringen van zwarte vrouwen in de Nederlandse academische context. Hoewel structureel racisme binnen academische instellingen steeds meer aandacht krijgt, is de positie van zwarte vrouwelijke academici tot nu toe onderbelicht gebleven, aldus de onderzoekers.
Veel van deze vrouwen kampen met ondervertegenwoordiging in facultaire posities, ongelijke toegang tot onderzoeksfinanciering, en de devaluatie van hun wetenschappelijke bijdragen. De academische wereld zelf wordt nog sterk beïnvloed door het koloniale verleden, waarin witte Europese mannen de norm zijn, schrijven de auteurs. Diversiteitsinitiatieven richten zich daarom eerder op witte vrouwelijke wetenschappers, wat de problemen van zwarte vrouwelijke academici minder zichtbaar maakt.
De onderzoekers namen diepte-interviews af bij vijf zwarte vrouwelijke academici die werkzaam zijn aan Nederlandse universiteiten en hogescholen – drie aan universiteiten, twee aan hogescholen. Hoewel de steekproefgrootte klein is, benadrukken de onderzoekers dat de verhalen diepgaand en rijk aan informatie zijn, wat resulteert in duidelijke bevindingen.
Het onderzoek maakt overigens deel uit van een groter internationaal project waarin 22 zwarte vrouwelijke academici uit verschillende landen worden geïnterviewd.
Uit de analyse van de interviews komen vier hoofdthema’s naar voren die verschillende vormen van uitsluiting beschrijven: hyper-onzichtbaarheid, hyper-zichtbaarheid, hypo-onzichtbaarheid en hypo-zichtbaarheid. Deze thema’s illustreren hoe zwarte vrouwelijke academici te maken hebben met schijnbaar tegenstrijdige ervaringen van zowel zichtbaar als onzichtbaar zijn binnen de academische omgeving. Dit weerspiegelt de internationale reputatie van Nederlandse universiteiten en hogescholen en hun vermogen om talent van over de hele wereld aan te trekken, aldus de onderzoekers.
Het eerste thema, ‘hyper-onzichtbaarheid’, verwijst naar situaties waarin de bijdragen en kwalificaties van zwarte vrouwelijke academici over het hoofd worden gezien. Meerdere geïnterviewden beschreven hoe zij ondanks uitstekende kwalificaties werden gepasseerd voor promoties of andere carrièrekansen. Anuke, een van de geïnterviewden met een fingeerde naam, zei: “Ik solliciteerde voor een functie als lector waarvoor ik zeer gekwalificeerd was. Ik had alle vereiste ervaring, publicaties en erkenning. Toch kreeg ik de baan niet, terwijl ik veruit de meest gekwalificeerde kandidaat was.”
Tegelijkertijd ervaren zwarte vrouwelijke academici momenten van ‘hyper-zichtbaarheid’, bijvoorbeeld wanneer ze als ‘exotisch’ worden gezien en worden ingezet voor diversiteitscampagnes, terwijl ze vaak de enige zwarte vrouw in hun onderzoeksgroep of faculteit zijn. “Ik word vaak gevraagd om in onderzoeksgroepen te zitten waar ik de enige zwarte vrouw ben. Het voelt alsof ik er ben om diversiteit uit te stralen, niet vanwege mijn expertise”, vertelde een respondent.
Daarnaast worden deze vrouwen vaak gevraagd om deel te nemen aan onderzoeksaanvragen om zo de kans op honorering te vergroten. Dit wordt door hen als zeer vernederend ervaren. Een van de respondenten zegt zich dan meer een studieobject dan een gelijkwaardige onderzoeker te voelen.
Het derde thema, ‘hypo-onzichtbaarheid’, beschrijft de strategieën die zwarte vrouwelijke academici toepassen om zich terug te trekken uit schadelijke omgevingen. “Ik probeer bewust mijn netwerken te veranderen en situaties te vermijden waarin ik me ongemakkelijk voel. Het is een vorm van zelfbescherming”, laat een van hen optekenen
‘Hypo-zichtbaarheid’ verwijst naar de onzichtbare uitdagingen van zwarte vrouwelijke academici, zoals het combineren van moederschap en een academische carrière. Een van de respondenten, een jonge moeder, vertelde: “Tijdens de pandemie moest ik online lesgeven, vergaderen en adviseren terwijl ik voor jonge kinderen zorgde. Het was ongelooflijk zwaar, maar er was weinig begrip voor mijn situatie.”
Doordat hun wetenschappelijke vaardigheden vaak niet worden erkend, worden deze vrouwen vaker ingezet voor onderwijs, wat hun carrièrekansen in de wetenschap onder druk zet, zien de onderzoekers. Voor een van de geïnterviewden was dit de reden om de universiteit te verlaten voor een positie aan een hogeschool.
Het onderzoek toont aan dat deze vormen van uitsluiting diepgeworteld zijn in de Nederlandse onderzoekscultuur. Koloniale denkbeelden en het negeren van ras en etniciteit in diversiteitsbeleid leiden ertoe dat de specifieke ervaringen van zwarte vrouwen vaak over het hoofd worden gezien aldus de Amerikaanse auteurs.
De onderzoekers doen een aantal aanbevelingen om de positie van zwarte vrouwelijke academici te verbeteren. Ten eerste pleiten ze voor de oprichting van professionele netwerken en ondersteuningsgroepen die specifiek zijn gericht op zwarte vrouwen in de academische wereld. Deze netwerken kunnen zorgen voor mentorschap, uitwisseling van ervaringen en onderlinge ondersteuning.
Daarnaast adviseren de onderzoekers gerichte programma’s en workshops voor de professionele ontwikkeling en onderzoeksmogelijkheden van zwarte vrouwelijke academici. Ook moet er op institutioneel niveau inclusiever beleid komen dat expliciet gericht is op het behoud en succes van zwarte vrouwelijke academici. Dit omvat het herzien van wervings- en promotieprocedures en het creëren van groeitrajecten op maat.
Tegelijkertijd onderstrepen de bevindingen de noodzaak van verder onderzoek naar de complexe realiteit van verschillende gemarginaliseerde groepen binnen de onderzoeksgemeenschap, zeggen de onderzoekers. Alleen door deze ervaringen serieus te nemen en te vertalen naar gerichte acties, kan een werkelijk inclusieve academische cultuur worden gecreëerd.
The post “Exotisch genoeg voor diversiteitscampagnes, maar genegeerd voor wetenschappelijk werk” first appeared on ScienceGuide.
Het bericht “Exotisch genoeg voor diversiteitscampagnes, maar genegeerd voor wetenschappelijk werk” verscheen eerst op ScienceGuide.
Marijk van der Wende, hoogleraar Higher Education Systems aan de Universiteit Utrecht, gaf recent een luisterwaardig interview aan de podcast van Higher Education Strategy Associates. Daarin reflecteert ze op het nieuwe kabinetsbeleid en de gevolgen voor Nederlandse universiteiten en hogescholen, vooral op het gebied van internationalisering, samenwerking en profilering.
Na de laatste Tweede Kamerverkiezingen, waar onder andere de VVD migratie tot een belangrijk thema maakte, werden internationale studenten plotseling als migranten gezien, legt Van der Wende uit. “De zorgen over migratie breidden zich uit naar internationale studenten, die ineens als ‘studiemigranten’ werden bestempeld en werden meegenomen in de immigratiecijfers. Dit zagen we ook in het VK voor de Brexit en in Denemarken.”
Al in 2018 waarschuwde de Utrechtse hoogleraar dat dit tot onrust zou leiden bij Nederlandse belastingbetalers, brengt ze in herinnering. “De meeste internationale studenten komen uit de EU, met zo’n 25.000 Duitse studenten. Dit is geen nieuw fenomeen, maar als je ze meetelt in de immigratiestatistieken, veroorzaakt dat bezorgdheid bij het publiek. In 2018 waarschuwde ik al dat dit op de lange termijn onhoudbaar zou worden voor belastingbetalers.”
Door de instroom van internationale studenten niet zelf te reguleren, hebben universiteiten en de overheid een kans gemist, vindt Van der Wende. “Ze bleven concurreren om studentenaantallen, terwijl dit geen duurzame strategie was. Populisten speelden hierop in door te wijzen op woningtekorten en taalproblemen.”
Als gevolg ligt er nu een wetsvoorstel dat de instroom beperkt door middel van taalrestricties en zelfregie-afspraken. Van der Wende verwacht dat vooral de sociale en geesteswetenschappen getroffen zullen worden, terwijl de bètaopleidingen grotendeels gespaard blijven. “Universiteiten zoals Maastricht en de UvA zullen zwaarder worden getroffen dan anderen.”
Toch biedt de nieuwe wet ook kansen, vooral voor masteropleidingen, stelt ze. “De wet richt zich alleen op bacheloropleidingen, waardoor de verhouding tussen bachelor- en masterstudenten in positieve zin kan veranderen, afhankelijk van de strategie. Het kan aantrekkelijk zijn om dé graduate school van Europa te worden.”
De combinatie van bezuinigingen en strengere taalregels zijn een ‘systeemschok’, benadrukt de hoogleraar. “We gaan in twee jaar tijd van veel extra financiering naar grote bezuinigingen. Dit is een stresstest voor het systeem. Hoe het zich hierna herstelt, zal het hoger onderwijslandschap in Nederland blijvend veranderen. Ik vermoed zelfs onomkeerbaar.”
Ze maakt zich vooral zorgen over de hogescholen, die volgens haar al in verval zijn. “Er is veel meer gezamenlijke actie nodig, ook vanuit het ministerie van OCW. Het ministerie heeft echter te weinig wettelijke middelen om in te grijpen. Zelfsturing binnen het systeem is nu cruciaal, maar dat gebeurt vaak los van elkaar binnen universiteiten en hogescholen. Ik denk dat hier een veel sterkere gezamenlijke actie nodig is.”
Ondanks de zorgen sluit Van der Wende de podcast af met optimistische woorden voor het hoger onderwijs. “Dit is een uitdagende tijd om universitair bestuurder te zijn. We hebben moedige en wijze leiders nodig die het belang van onze open samenleving begrijpen en blijven inzetten op de opleiding van de volgende generatie. Ondanks de uitdagingen moeten we optimistisch blijven – dat is onze morele plicht.”
Hier luistert u naar de podcast.
The post “Huidige systeemschok in hoger onderwijs vraagt om moedige bestuurders” first appeared on ScienceGuide.
Het bericht “Huidige systeemschok in hoger onderwijs vraagt om moedige bestuurders” verscheen eerst op ScienceGuide.
Op 10 oktober, de Dag van de Duurzaamheid, worden wereldwijd initiatieven en gesprekken georganiseerd om de aandacht te vestigen op de noodzaak van duurzame ontwikkeling. In dit licht is het cruciaal om jongeren te betrekken bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) van de VN, die in 2030 gerealiseerd moeten zijn. Helaas hebben veel hogescholen nog moeite met het effectief en constructief behandelen van deze SDG’s.
In dit artikel bieden een voorbeeld waarin dit wel is gelukt, namelijk door praktijkgericht onderzoek van studenten naar een van de Sustainable Development Goals te stimuleren en te illustreren hoe dit daadwerkelijk impact kan hebben. Ook delen we enkele waardevolle tips om jongeren actief te betrekken, zoals het vergroten van het aantal kleinschalige projecten.
Ondanks vele inspanningen op het gebied van duurzaam onderwijs en onderzoek, blijkt uit de praktijk dat de gemiddelde jongere nog nauwelijks weet wat de 17 doelen inhouden. Hoe kan het dat zelfs SDG 16 – Vrede, Justitie en Sterke Publieke Diensten – nauwelijks landt bij jongeren in Den Haag, dé internationale stad van vrede en recht?
Haagse jongeren voelen daarnaast nauwelijks binding met SDG 16, blijkt uit een driejarig onderzoek van de lectoraten European Impact en Wereldburgerschap aan De Haagse Hogeschool, in samenwerking met het T.M.C. Asser Instituut. Ze ervaren Den Haag niet als de stad die ‘vrede en recht’ ademt, en voelen zich vaak niet gehoord door beleidsmakers.
Hogescholen kunnen de band tussen jongeren en SDG’s versterken. Dat blijkt uit een onderzoek dat studenten Bestuurskunde en Overheidsmanagement uitvoerden voor de gemeente Den Haag. Het onderzoek bracht verontrustende resultaten aan het licht. In de wijken Laak, Schildersbuurt en Escamp ervoeren jongeren herhaaldelijk discriminatie en etnische profilering door de politie. Van de 78 ondervraagde jongeren, voornamelijk van Marokkaanse afkomst, had de meerderheid daarnaast nog nooit van Den Haag als internationale stad van vrede en recht gehoord – laat staan dat ze het gevoel hadden in zo’n stad te wonen. Ze hebben eerst behoefte aan verbetering in hun eigen leefomgeving, bijvoorbeeld een eind aan de rattenplaag in Moerwijk, en benaderbare politieagenten die bekend zijn met lokale problematiek zoals armoede en wapenbezit.
Een ander deel van het onderzoek vergeleek de verschillen in opvattingen tussen beleidsmakers, jongeren en docenten. Respondenten uit die groepen kregen daarbij prikkelende stellingen voorgelegd, bijvoorbeeld ‘Het thema vrede en recht moet van jongs af aan een rol spelen in het leven van een Haagse inwoner’, of ‘Etnisch profileren is een efficiënte werkwijze’.
De resultaten laten drie duidelijk verschillende groepen zien: een groep die streeft naar ‘duurzame vrede’, vooral gericht op duurzaamheid (voornamelijk leraren en beleidsmakers), een groep die pleit voor ‘participatieve vrede’, waarbij inclusie en veiligheid in Den Haag centraal staan (vooral jongeren), en een groep die opkomt voor ‘gelijke en eerlijke vrede’ (jongeren tussen de 11-13 jaar). Deze laatste groep wil meer inspraak op school en financiële steun voor arme gezinnen, en vindt de duurzame transitie logisch, ook voor mensen met minder financiële middelen.
Het onderzoek toont een duidelijke kloof tussen jongeren en volwassenen in het denken over vrede en recht. Waar jongeren vooral inclusie en gelijkwaardigheid willen, richten beleidsmakers en docenten zich voornamelijk op duurzaamheid.
Het meest recente onderzoek (2024), uitgevoerd op middelbare scholen en in buurthuizen, toont aan dat vmbo-leerlingen vrijwel niets weten over SDG’s, laat staan SDG 16. In buurthuizen worden dezelfde problemen als voorheen naar voren gebracht: jongeren voelen zich niet gehoord, ervaren discriminatie, en missen voorzieningen zoals gratis sportfaciliteiten en veilige plekken in hun wijk.
In dit onderzoek faciliteerden Bestuurskundestudenten gesprekken tussen jongeren en beleidsmakers uit de Vrede- en Rechtsector. De studenten hadden daarbij als taak om de twee groepen dichter bij elkaar te laten komen. Hoewel er sommige jongeren meenden dat hun stem toch geen verschil maakt, bleek de overgrote meerderheid van de jongeren wel degelijk geïnteresseerd in een dialoog met beleidsmakers. Die wisten op hun beurt goed waarom ze Den Haag zo graag een ‘Stad van vrede en recht’ voor iedereen willen laten zijn. Dit landde goed bij sommige jongeren. Tegelijkertijd benadrukten deze de kloof tussen jongeren en de ‘volwassen’ wereld van beleid en bestuur.
Voor veel deelnemende studenten en jongeren was dit driejarige project een eye opener: vooraf zij hadden weinig kennis van de SDG’s en de positie van hun eigen stad daarin, maar tijdens het project leerden ze erover. Ook voor beleidsmakers en docenten zijn de resultaten belangrijk: zij leren eruit dat er een dringende behoefte is aan een betere verbinding met jongeren.
Hieronder noemen we een aantal aspecten die behulpzaam bleken bij dit SDG-onderzoek en –onderwijs:
Wie zelf SDG-onderzoek en –onderwijs met studenten wil uitvoeren, houdt het best deze lessen in het oog:
De uitkomsten van dit onderzoek onderstrepen het belang van SDG-onderzoek en -onderwijs – niet alleen om de kennis over Duurzame Ontwikkelingsdoelen te vergroten, maar ook om jongeren meer te betrekken bij hun eigen leefomgeving. Op de Dag van de Duurzaamheid is het van essentieel belang om deze boodschap te benadrukken. Willen we de Duurzame Ontwikkelingsdoelen in 2030 behalen, dan zullen lokale initiatieven zoals deze essentieel zijn. De boodschap is duidelijk: don’t scale, but spread.
Rosa Groen is coördinator van het Lectoraat Wereldburgerschap bij De Haagse Hogeschool.
Gijs Giesen is coördinator en onderzoeker bij het lectoraat Changing Role of Europe van De Haagse Hogeschool.
The post ‘Onderzoek kan studenten betrekken bij Duurzame Ontwikkelingsdoelen’ first appeared on ScienceGuide.
Het bericht ‘Onderzoek kan studenten betrekken bij Duurzame Ontwikkelingsdoelen’ verscheen eerst op ScienceGuide.
Een internationale groep wetenschappers, ook uit Nederland, waarschuwt voor de ingrijpende gevolgen van digitalisering en de invloed van Big Tech op het hoger onderwijs. Hun bevindingen zijn gebaseerd op een interdisciplinaire workshop aan de Lancaster University in het Verenigd Koninkrijk en laten zien hoe digitale technologieën de structuur en werking van universiteiten diepgaand veranderen.
Het onderzoek identificeert twee hoofdontwikkelingen in het hoger onderwijs: de opkomst van ‘assetization‘ als nieuwe bestuursvorm, en de toenemende invloed van grote technologiebedrijven op de digitale infrastructuur van universiteiten.
Het moeilijk te vertalen assetization verwijst naar het proces waarbij steeds meer aspecten van het hoger onderwijs worden omgevormd tot ‘assets‘, oftewel bezittingen die langdurige economische voordelen opleveren. Dit geldt bijvoorbeeld voor onderwijsinhoud, digitale platforms en gebruikersdata van studenten en onderzoekers. De onderzoekers constateren dat deze ontwikkeling verder gaat dan eerdere vormen van marktwerking in het onderwijs.
Een belangrijk kenmerk van assetization is de langetermijnfocus. Eigenaren van digitale onderwijstools kunnen langdurige aanspraken maken op het gebruik en de opbrengsten ervan, bijvoorbeeld data, wat vaak is vastgelegd in complexe contracten. De aanbestedingsprocedures voor universitaire technologie en de contracten tussen instellingen en technologieleveranciers zijn daarom enorm belangrijk geworden. Deze contracten bepalen in grote mate de rechten en plichten van alle betrokken partijen, inclusief de eindgebruikers van de technologie. Dit creëert een complexere en meer omvattende juridische realiteit dan bij eerdere marktgerichte hervormingen, leggen de auteurs uit.
Dit beperkt de flexibiliteit van onderwijsinstellingen. Zo kan leerinhoud zoals een e-textbook worden beschermd door intellectuele eigendomsrechten, waardoor de eigenaar langdurig economisch voordeel kan verwachten – en die eigenaren zijn veelal niet de ontwikkelaars van dergelijke tekstboeken zelf, maar tech-bedrijven.
Deze ontwikkeling leidt ertoe dat universiteiten hun activiteiten en middelen die zij tot hun beschikking hebben steeds meer in financiële termen gaan formuleren, waarbij monetaire waarde voorop komt te staan. Dit gaat vaak ten koste van onderwijs- en onderzoeksdoelstellingen. Expertise en beslissingsbevoegdheid verschuiven geleidelijk van academici en ondersteunend personeel naar geautomatiseerde systemen en de bedrijven die deze systemen leveren, schetsen de auteurs.
Daarnaast signaleren ze verschillende vormen van ‘lock-in‘: technologisch, juridisch en economisch. Technologische lock-in ontstaat bijvoorbeeld wanneer een digitaal platform diep geïntegreerd raakt in het ecosysteem van een universiteit. Juridische lock-in komt voort uit langetermijncontracten die overstappen bemoeilijken, economische lock-in heeft te maken met de hoge kosten bij overstappen.
Als voorbeeld noemen de onderzoekers de migratie van universitaire IT-infrastructuur naar cloudplatforms zoals Amazon’s AWS of Microsoft’s Azure. Dit proces kan jaren duren en tientallen miljoenen kosten. Ook de aanschaf van Learning Management Systems is kostbaar: voor grote universiteiten kunnen de jaarlijkse kosten oplopen tot honderdduizenden euro’s. Voor diensten als Microsoft 365 kunnen de kosten zelfs in de miljoenen lopen.
Deze ontwikkelingen versterken de positie van grote technologiebedrijven (‘Big Tech’) en gespecialiseerde onderwijstechnologiebedrijven (‘Big EdTech’) in de sector. Zij profiteren van de schaalvoordelen en de grote hoeveelheden data die ze kunnen verzamelen. Dit stelt hen vervolgens in staat om ook steeds meer controle uit te oefenen over de manier waarop wordt lesgegeven en geleerd.
Een concreet voorbeeld is de opkomst van Microsoft Teams for Education als centrale ‘thuisbasis’ voor studenten en docenten in veel instellingen, schrijven de auteurs. Dit illustreert hoe Big Tech-bedrijven steeds dieper doordringen in de kern van het onderwijs.
De onderzoekers waarschuwen dat deze ontwikkelingen de autonomie van het hoger onderwijs kunnen ondermijnen. Ze roepen op tot meer transparantie over de werking van digitale onderwijssystemen en de bijbehorende datastromen. Ook pleiten ze voor meer zeggenschap van gebruikers over de wijze waarop systemen worden ingezet.
In het academisch publiceren zien de onderzoekers vergelijkbare trends. Grote uitgevers transformeren zich tot data- en technologiebedrijven, en laten universiteiten betalen voor inzichten uit hun eigen onderzoeksoutput. Tegelijkertijd kopen deze bedrijven steeds meer open access-infrastructuur op, die eigenlijk juist als antwoord op de macht van grote uitgevers moet dienen.
De huidige ontwikkelingen staan op gespannen voet staan met de publieke en democratische missie van universiteiten, waarschuwen de onderzoekers. Ze vrezen dat de toenemende afhankelijkheid van commerciële technologie de innovatiekracht van universiteiten kan beperken. Deze innovatiekracht blijft nodig om wereldwijd aantrekkelijk te blijven voor nieuw talent. De angst is dat door de digitalisering in handen te geven van de grote techbedrijven de nodige innovatiekracht in het onderwijs juist wordt tegengewerkt. Het is niet gezegd dat dit ook de realiteit zal worden, zeggen de onderzoekers, maar het is wel iets waarvan bestuurders en academici zich bewust moeten zijn.
Om de risico’s het hoofd te bieden, roepen de onderzoekers op tot collectieve actie binnen het hoger onderwijs. Ze adviseren universiteiten om gezamenlijk het debat aan te gaan over nieuwe bestuursmodellen voor onderwijstechnologie. Ook pleiten ze voor meer transparantie en het waarborgen dat gebruikers een grote invloed krijgen bij de inzet van digitale systemen.
Tot slot benadrukken de onderzoekers het belang van experimenten met alternatieve modellen. Als voorbeeld noemen ze recente initiatieven rondom open access publiceren, zoals de Open Institutional Publishing Association. Dergelijke bewegingen laten zien dat het mogelijk is om technologie in te zetten op een manier die beter aansluit bij de publieke waarden van het hoger onderwijs.
The post ‘Big Tech neemt hoger onderwijs steeds verder over, en dat is een groot probleem’ first appeared on ScienceGuide.
Het bericht ‘Big Tech neemt hoger onderwijs steeds verder over, en dat is een groot probleem’ verscheen eerst op ScienceGuide.
Doorgaan op de oude voet is geen optie, zag Van Duivenboden, die in 2014 de overstap maakte van het bedrijfsleven naar het onderwijs. “Die oude voet is, samengevat, de homo economicus. In dat paradigma dachten we: als ik mijn eigen belang dien, gaat de rest meeprofiteren. Ondertussen zijn we erachter dat we met het Nederlandse consumptiepatroon vier aardbollen nodig hebben om daarin te kunnen voorzien. Dat gaan we dus niet lang volhouden. Daarom richten wij ons op de homo florens, de bloeiende mens, en spreken we over kwalitatieve in plaats van kwantitatieve groei.”
Ook Jager, die jarenlang als expert voor Canon in Azië zat en de wrange combinatie van enerzijds de jacht op geld en anderzijds enorme ongelijkheid leerde kennen, trok met een missie vanuit het bedrijfsleven naar het onderwijs. Zo kwam hij als docent terecht bij de opleiding International Business van Saxion, waar hij tweeënhalf jaar geleden opleidingsmanager werd.
Met het gehele team van de opleiding en steun van de academiedirecteur gingen Jager en Van Duivenboden aan de slag met de curriculumvernieuwing – want het moest anders.
Als het niet moet zoals vroeger, hoe dan wel? Dat antwoord heeft de opleiding niet, zeggen Jager en Van Duivenboden – “maar daarover gaan we juist het gesprek aan met studenten. We gaan ze niet vertellen wat ze moeten doen, we gaan het gesprek met hen voeren. Daar mag het best schuren, want wij kunnen niet meer zeggen dat wij precies weten hoe het moet. Sterker nog, wij zijn de eerste generatie die heeft bewezen dat we niet weten hoe het moet. ‘We weten het nog niet, maar zullen we vast samen beginnen’ – dat wordt de uitnodiging aan studenten”, aldus Van Duivenboden.
Het blijft een business-opleiding, benadrukken zowel Jager als Van Duivenboden meermaals. “Het is ook niet zo dat we allerlei strikte geboden prediken; het is international business, er moet geld verdiend worden”, is Jager helder. “Al vanaf dag één werken studenten met concrete vraagstukken van bedrijven uit de regio.” De opleiding probeert studenten echter wel, in samenwerking met het lectoraat Duurzame Businessmodellen, een gereedschapskist mee te geven waarmee ze niet alleen iets kunnen signaleren, maar ook verandering kunnen brengen.
“Misschien kun je iets op een goedkope manier laten produceren, maar waarom is dat zo goedkoop?”, geeft Van Duivenboden als voorbeeld. “Stel dat je straks inkoper bent bij IKEA; zoek je dan in Nederland, waar het duurder is, of ga je naar Bangladesh, waar het goedkoper is, maar de arbeidsomstandigheden veel slechter zijn? ‘Ik heb het antwoord niet’, zegt de docent dan, ‘maar wat zou jij doen?’”
Als studenten binnenkomen bij Saxion, zijn ze al zeventien of achttien jaar opgeleid in “een soort consumentisme”, schetst Van Duivenboden. “Wij zetten ze bewust in de productierol.” Die uitnodiging wordt goed verstaan, merkt hij. “Er is ten eerste een soort behoefte aan perspectief, aan iets zinvols dat ze met hun leven kunnen doen. In de afgelopen zeven jaar is daar een enorme kentering in gekomen. Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt. Het gesprek daarover voeren is tegelijkertijd best confronterend: vaak hebben ze dat nog niet eerder gedaan.”
Curriculumvernieuwing is een grote klus – te meer als ook de grondhouding moet veranderen. Gevraagd naar de belangrijkste pijler onder die vernieuwing, wijst Van Duivenboden op de acht jaar waarin hijzelf en anderen bezig waren met de cultuurverandering. “Onderwijs wordt gemaakt door de mensen die in de klas met studenten bezig zijn. Een curriculum maken is één, maar het moet wel belichaamd worden. Je moet dus met elkaar een beweging creëren. Dat is in mijn optiek een van de moeilijkste dingen.”
Het begint al bij de wens om studenten op een andere manier met de werkelijkheid te laten omgaan en hen daarover kritisch te laten zijn. “Dan is natuurlijk de eerste vraag aan de docent: hoe ga jíj om met jouw werkelijkheid, en hoe kritisch ben jíj? Gezamenlijk die houding ontwikkelen en zo’n cultuuromslag maken, dat doe je niet zomaar.”
De belangrijkste tegenwerping luidde lange tijd: het past niet in de landelijke profielen van de opleidingen International Business. “Die profielen zijn inmiddels echter bijgesteld, waarin we zelf veel verantwoordelijkheid hebben genomen. Eerder was er wel ruimte voor bijvoorbeeld conscious business, maar vooral op persoonlijke titel van docenten. Nu hebben we echt als School of Finance & International Business een identiteitsbewijs waarin staat dat wij investors in meaningful business zijn.”
In het bedrijfsleven heeft hij al het een en ander gezien, maar als opleidingsmanager maakt Jager voor het eerst een curriculumvernieuwing mee. Dat maakt het spannend, erkent hij. “Anderzijds heb ik heel veel vertrouwen door de manier waarop we het hebben aangepakt. Het is echt vanuit docenten zelf gekomen; ze hebben bijvoorbeeld zelf kunnen opgeven welke modules ze wilden ontwikkelen. Ze nemen echt eigenaarschap. Ik ben heel trots op hoe dat gegaan is. En als je vertrouwt op de kritische geest en talenten van je studenten, moet je dat ook doen bij docenten.”
Daarnaast zit het bedrijfsleven verlegen om studenten met een bredere blik, weet Jager. “Ze komen steeds nadrukkelijker met de vraag om hulp bij de duurzame transitie. Op hun beurt worden ze daarover weer bevraagd door klanten en aandeelhouders. Omdat bedrijven soms vastzitten in een bepaald patroon, hebben ze behoefte aan jongeren die dat kunnen veranderen.”
Geheel in de geest van het nieuwe curriculum profiteren dus meerdere partijen hiervan: het bedrijfsleven, de studenten, de brede maatschappij – en het onderwijs, betoogt Van Duivenboden. “Als onderwijs hebben we de uitdaging om de aansluiting met onze studenten te herstellen. Waar liggen ze wakker van? Van alle vraagstukken in de wereld waarmee ze zelf niet zomaar raad weten. In plaats van oude lessen blijven herhalen, moeten we in onze opleidingen teruggaan naar de vragen: waar ligt deze generatie studenten wakker van, en wat hebben ze nodig?”
The post “Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt” first appeared on ScienceGuide.
Het bericht “Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt” verscheen eerst op ScienceGuide.
“Laat deze drinkbeker aan ons voorbijgaan”, heeft men bij de Vereniging Hogescholen (VH) gedacht: als er bezuinigd moet worden op langstudeerders en internationale studenten, doe dat dan vooral niet bij hogescholen. Dat blijkt uit de regeling die de minister heeft vastgesteld voor de bekostiging van hogescholen en universiteiten voor volgend jaar.
Dit besluit volgt op de begroting die vorige week bij Prinsjesdag is gepresenteerd. Op basis daarvan worden de financiële voorzieningen van universiteiten en hogescholen vastgesteld.Zo wordt onder andere duidelijk hoe er volgend jaar bezuinigd gaat worden op de starters- en stimuleringsbeurzen, en op welke universiteiten deze bezuiniging het hardst neerslaat. In vergelijking met de laatste begroting van minister Dijkgraaf worden forse wijzigingen aangebracht.
Zo krijgt bijvoorbeeld de Universiteit Utrecht dit jaar 77 miljoen euro aan starters- en stimuleringsbeurzen, maar in 2025 nog 53 miljoen euro. Bij de Universiteit Leiden loopt het budget terug van 76 miljoen naar 52 miljoen euro, en de TU Delft krijgt komend jaar 47 miljoen euro in plaats van de 62 miljoen die dit jaar werd ontvangen. In totaal verkleint OCW dit budget voor universiteiten volgend jaar met zo’n 257 miljoen euro.
De cijfers laten ook zien dat de procentuele daling in de onderzoeksmiddelen voor universiteiten nogal uiteenloopt. De Universiteit van Tilburg wordt het hardst getroffen: daar daalt het budget met 55 procent. Ook de Open Universiteit krijgt een bezuiniging van 53 procent voor de kiezen ten opzichte van vorig jaar. De Universiteit Maastricht ziet een daling van 48 procent op zich afkomen. UNL maakte eerder al bekend bezorgd te zijn over deze relatief hardste klappen voor de jongste universiteiten.
De universiteiten in Twente en Eindhoven worden het minst geraakt, maar krijgen toch nog te maken met een daling van respectievelijk 18 en 20 procent. In de praktijk komt dit erop neer dat de TU Eindhoven met 7 miljoen euro wordt gekort, maar de Erasmus Universiteit met 30 miljoen euro
De conceptregeling is door de minister voor een bestuurlijke reactie voorgelegd aan de koepelorganisaties Universiteiten van Nederland (UNL), de Vereniging Hogescholen (VH) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). “In haar reactie benadrukt UNL het belang van de relatie tussen onderwijs en arbeidsproductiviteit en dringt erop aan de geplande bezuinigingen op het hoger onderwijs te beperken of zelfs terug te draaien”, schrijft de minister in de regeling. “De NFU sluit zich daarbij aan en wijst op de negatieve impact van deze bezuinigingen op de kennisontwikkeling en innovatie binnen universitaire medische centra, die cruciaal zijn voor het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen.”
De Vereniging Hogescholen heeft erop gewezen dat de krimpende studentenaantallen in de referentieraming al zorgen voor minder bekostiging, meldt de minister. De referentieraming is een jaarlijkse voorspelling van de toekomstige studentenaantallen in het hoger onderwijs, en een belangrijk instrument voor het bepalen van het budget voor onderwijsinstellingen.
In tegenstelling tot UNL en NFU vraagt de VH niet expliciet om de bezuinigingen terug te draaien, maar om deze vooral niet neer te laten slaan bij de hogescholen, zo staat in de regeling. “De VH vraagt om, gelet op de forse daling van de rijksbijdrage bij de hogescholen vanwege de referentieraming, de hogescholen zo veel mogelijk te ontzien bij invulling van de taakstellingen internationalisering en langstudeerders.”
De VH heeft al eerder aandacht gevraagd voor het feit dat het hbo niet debet is aan het hoge aantal internationale studenten. Met betrekking tot langstudeerders lijken hogescholen vooralsnog harder te worden getroffen dan universiteiten, omdat het hbo traditioneel meer langstudeerders heeft. Dat komt deels omdat een hbo-bacheloropleiding een jaar langer duurt dan een wo-bachelor, waardoor het risico op langstuderen navenant toeneemt. Daarnaast kent het hbo een studentenpopulatie met meer vertegenwoordiging van kwetsbare groepen, die doorgaans vaker langstudeerders leveren.
The post VH vraagt OCW om hbo te ontzien bij bezuinigingen op internationalisering en langstudeerders first appeared on ScienceGuide.
Het bericht VH vraagt OCW om hbo te ontzien bij bezuinigingen op internationalisering en langstudeerders verscheen eerst op ScienceGuide.
De Algemene Rekenkamer heeft in een brief aan de Tweede Kamer aandachtspunten geformuleerd bij de begroting van OCW. Minister Eppo Bruins zet “stappen in het formuleren van concrete doelstellingen”, maar er zijn verdere verbeteringen nodig om de relatie tussen doelen, middelen en resultaten inzichtelijk te maken, aldus de Rekenkamer.
De aangekondigde maatregelen in het hoofdlijnenakkoord leiden per saldo tot een daling van de OCW-uitgaven met circa € 1,78 miljard in 2029. De bezuinigingen raken zowel de verschillende onderwijssectoren als de publieke omroep, stelt de Rekenkamer vast.
“Wij zijn nagegaan of de minister duidelijk maakt hoe hij de afspraken uit het hoofdlijnenakkoord heeft verwerkt in zijn ontwerpbegroting”, schrijft de Rekenkamer aan de Tweede Kamer.Een omissie in de begroting betreft het feit dat “niet duidelijk wordt wat de gevolgen van de bezuinigingen zijn voor het wetenschappelijk onderwijs en onderzoeksbeleid, met name voor het verlagen van de werkdruk bij universitair docenten, het stimuleren van ongebonden onderzoek, en voor innovatie, onderzoek, ontwikkeling en het vestigingsklimaat.”
Verder vraagt de Rekenkamer aandacht voor de uitvoerbaarheid van de maatregelen uit het hoofdlijnenakkoord. “Mochten de maatregelen immers niet uitvoerbaar zijn in het beoogde tempo, dan kan dat leiden tot een aanvullende ombuigingsopgave voor de minister van OCW.”
Hoewel het ministerie van OCW wel inzichtelijk probeert te maken wat de beoogde doelen van uitgaven precies zijn, blijkt dit in de praktijk nog weerbarstig te zijn, toonde de eigen stelselrapportage van OCW volgens de Rekenkamer.
Deze stelselrapportage benadrukt tevens dat inzicht in doelmatigheid en doeltreffendheid van onderwijsbeleid staat of valt met helder geformuleerde doelstellingen vooraf. “De opstellers van de stelselrapportage constateren dat heldere doelen vaak ontbreken en dat het daarmee dus lastig is om uitspraken te doen over doelmatigheid en doeltreffendheid van het onderwijsbeleid van de minister”, aldus de Rekenkamer
Daarnaast hekelt het Hoge College van Staat, dat nu geleid wordt door voormalig UNL-voorzitter Pieter Duisenberg, het feit dat nog steeds niet duidelijk is op welke subsidies op de OCW-begroting bezuinigd gaat worden. De Kamer heeft hierover reeds vragen gesteld tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. In allerijl hebben OCW-ambtenaren toen een brief met een aantal denkrichtingen opgesteld, maar concrete bezuinigingen werden niet genoemd. Zo bleek dat de minister vooral op het primair en voortgezet onderwijs wil bezuinigen, maar niet zozeer op subsidies in het hoger onderwijs.
The post Rekenkamer hekelt “ondoordachte bezuinigingen” op het hoger onderwijs first appeared on ScienceGuide.
Het bericht Rekenkamer hekelt “ondoordachte bezuinigingen” op het hoger onderwijs verscheen eerst op ScienceGuide.
Een team onderzoekers van de Hogeschool Utrecht heeft een vijf jaar durend participatief onderzoek uitgevoerd naar de wijze waarop studenten met een vluchtelingenachtergrond hun weg vinden in het Nederlandse hoger onderwijs. Het onderzoek werd geïnitieerd vanuit de vaststelling dat veel vluchtelingstudenten moeilijkheden ondervinden bij de overgang van een op maat gemaakt pre-bachelor-programma naar reguliere studieprogramma’s. Het groeiende aantal vluchtelingstudenten in het Nederlandse hoger onderwijs noopt om inclusief onderwijs te ontwikkelen.
De onderzoekers kozen voor een participatieve onderzoeksmethode, waarbij voormalige vluchtelingstudenten actief betrokken waren bij het onderzoeksproces. Het onderzoeksteam bestond uit twee onderzoekers met een vluchtelingenachtergrond en twee onderzoekers zonder vluchtelingenachtergrond. De data werden verzameld middels diepte-interviews met veertien voormalige pre-bachelor-studenten. Naast de interviews organiseerde het onderzoeksteam reflectiebijeenkomsten en rondetafelgesprekken met studenten en docenten.
Een van de meest prominente bevindingen uit het onderzoek betreft het bestaan van een sterke ‘wij-versus-zij’-kloof tussen vluchtelingstudenten en reguliere studenten. Vluchtelingstudenten rapporteerden gevoelens van isolatie en ‘anders-zijn’ in reguliere onderwijsprogramma’s. “Niemand wilde met mij samenwerken totdat ik een goed presterende student werd”, vertelde een voormalig pre-bachelor-student tijdens een rondetafelgesprek.
Docenten en onderwijsinstellingen blijken vaak te verwachten dat vluchtelingstudenten zichzelf zullen integreren zonder aanvullende ondersteuning. Het onderzoek toont echter aan dat deze aanpak vaak tekortschiet en juist kan leiden tot verdere isolatie van vluchtelingstudenten.
Het onderzoek bracht ook aan het licht dat identiteit een terugkerend thema was in de ervaringen van vluchtelingstudenten. Het vermogen om flexibel om te gaan met de eigen identiteit bleek een belangrijke factor te zijn bij het navigeren in de nieuwe samenleving.
Een opvallende bevinding was de positieve impact van creatieve co-creatiemethoden zoals storytelling, kunst en spel bij het overbruggen van verschillen en het creëren van wederzijds begrip. Deze methoden, geïntegreerd in het pre-bachelor programma, bleken effectief in het bevorderen van gemeenschapsvorming en het ontwikkelen van zelfredzaamheid bij studenten.
Het onderzoek toonde ook aan dat de uitdagingen waarmee vluchtelingstudenten worden geconfronteerd, zoals taalbarrières, culturele verschillen en discriminatie, vaak werden versterkt door de nadruk op geïndividualiseerde en flexibele leertrajecten in het hoger onderwijs.
De risico’s op uitsluiting van vluchtelingstudenten in het hoger onderwijs worden vergroot wanneer onderwijs voornamelijk gericht is op geïndividualiseerde, gepersonaliseerde en flexibele leerpaden, en niet op gemeenschapsontwikkeling, aldus de onderzoekers. De individualisering versterkt bijvoorbeeld taalbarrières, culturele verschillen en discriminatie.
Docenten zouden meer verantwoordelijkheid moeten nemen om inclusieve klassen te creëren waarin aandacht is voor verschillen tussen studenten, schrijven de auteurs. Dit kan al beginnen met de inspanningen van docenten om persoonlijk contact te leggen met alle studenten, waardoor ze kunnen leren wat er in de klas en onder de studenten gebeurt, met name bij studenten met een achtergrond als vluchteling.
Op basis van deze bevindingen concluderen de onderzoekers dat het hoger onderwijs een nieuwe benadering nodig heeft om de integratie en het succes van vluchtelingstudenten te ondersteunen. De onderzoekers benadrukken dat succesvolle participatie van belang is voor alle studenten, niet alleen voor vluchtelingstudenten, en dat een inclusieve aanpak kansen biedt voor iedereen.
De belangrijkste conclusie van het onderzoek is de nood aan een nieuwe notie van ‘wij’ en ‘samenleving’ nodig is, en wel een notie die de kloof tussen ‘wij’ en ‘zij’ niet bestendigt. Dit vereist een gedeelde verantwoordelijkheid van onderwijsinstellingen, docenten en studenten, aldus de onderzoekers. Het creëren van meer ruimte voor dialoog en gemeenschapsvorming, het nemen van meer verantwoordelijkheid door docenten voor het bevorderen van inclusie, en het breder implementeren van creatieve co-creatie methoden zouden daarbij moeten helpen.
The post ‘Wij-zij-denken isoleert vluchtelingstudenten in hoger onderwijs’ first appeared on ScienceGuide.
Het bericht ‘Wij-zij-denken isoleert vluchtelingstudenten in hoger onderwijs’ verscheen eerst op ScienceGuide.
In de eerste termijn van de Kamer kwamen de bezuinigingen op onderwijs en onderzoek nog veelvuldig aan de orde, maar de tweede dag ging het debat vrijwel uitsluitend over de voorgenomen noodwetgeving op het gebied van asiel. Daarmee leek zowel de Kamer als het kabinet niet uitvoerig stil te willen staan bij de bezuinigingen van dit kabinet op het hoger onderwijs en de invoering van bijvoorbeeld de langstudeerboete. Premier Dick Schoof hoefde dan ook weinig moeite te doen om deze bezuinigingen, die oplopen naar meer dan een miljard euro per jaar, te verdedigen. Het kabinet had nu eenmaal keuzes te maken in schaarste, redeneerde hij. Een fel ideologisch debat over de bezuinigingen bleef dan ook uit.
Rob Jetten, de fractievoorzitter van D66, vroeg de premier wel of het kabinet nog mogelijkheden ziet om deze bezuiniging terug te draaien. Schoof reageerde afwijzend: “De eerlijkheid gebiedt natuurlijk te zeggen dat we onze begroting hebben opgesteld met alle afwegingen die daarbij horen, dus mijn eerste antwoord is nee.”
Wat zegt het kabinet dan tegen innoverende ondernemers en bedrijven als dit kabinet snijdt in klimaatsteun en de hakbijl zet in het Groeifonds en het Wetenschapsfonds, wilde Jetten weten.
Schoof verdedigde zijn beleid door het belang te onderschrijven van investeren in onderzoek en innovatie ter versterking van de internationale concurrentiekracht. Tegelijkertijd gaf de premier aan dat er “scherpe keuzes nodig zijn om de overheidsfinanciën gezond te houden, ook in de uitgaven van het Groeifonds en het Wetenschapsfonds.” Hij benadrukte dat het kabinet blijft investeren in onderwijs, onderzoek en innovatie via andere instrumenten, zoals Invest-NL en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappij.
Premier Schoof refereerde tijdens het debat aan het recente rapport van Mario Draghi over het concurrentievermogen van de Europese economie. Verschillende partijen zoals Volt, PvdA-GroenLinks en D66 hadden een dag eerder op genoemd dat dit rapport juist bewijst dat men moet investeren in onderwijs en in onderzoek, in plaats van erop te bezuinigen. Dit rapport, onlangs gepresenteerd aan de Europese Commissie, bevat inderdaad sterke aanbevelingen om in Europa meer te investeren in onderzoek en innovatie, gezien de achterstand van de EU op de VS en China.
“We delen de analyse dat het concurrentievermogen van de EU moet worden versterkt en dat de productiviteit in de EU omhoog moet”, stelde Schoof. De premier wees erop dat lidstaten op EU-niveau ook actie moeten ondernemen: “Het is van belang dat lidstaten ook op EU-niveau duidelijke keuzes maken en zorgen voor de juiste randvoorwaarden.” Schoof verdedigde zijn kabinetsbeleid echter door erop te wijzen dat het rapport niet alleen om geld draait. “Hoewel de focus in het debat nu op de financiële kant van het rapport ligt, kent het rapport ook vele aanbevelingen die geen geld kosten. Dat is volgens mij ook belangrijk.”
In reactie op de bezuinigingsplannen van het kabinet diende D66 aan het einde van het debat een motie in om niet te bezuinigen op het onderwijs. De motie, mede ondertekend door leden van verschillende oppositiepartijen, stelt dat de regering “de grootste onderwijsbezuiniging van deze eeuw voorstelt op mbo, hogescholen, universiteiten, onderzoek en innovatie.”
In de motie wordt specifiek de invoering van de langstudeerboete genoemd. D66-voorman Jetten ziet dit als een onwenselijke ontwikkeling die de toegankelijkheid van het onderwijs kan beperken.
Hij benadrukte daarnaast het belang van onderwijs voor de toekomst van het land en de jongeren. “Bezuiniging op onderwijs, onderzoek en onze jongeren is een bezuiniging op de toekomst van Nederland.” Daaraan voegde hij toe dat onderwijs “onmisbaar is voor onze kinderen, voor onze studenten, voor innovatie en de economie van de toekomst.”
De D66-leider riep de regering daarom op “om deze historische onderwijsbezuinigingen niet door te zetten” en stelde alternatieven voor om de benodigde financiering te vinden. Deze omvatten “het in loondienst laten treden van medisch specialisten, ondoelmatige en ineffectieve fiscale regelingen, en de instelling van een digitale dienstenbelasting.”
De motie kreeg, hoewel breed gesteund vanuit de oppositie, geen meerderheid in de Kamer. Zowel de coalitiepartijen als de SGP en FvD stemden tegen deze motie. Als dit ook de stemverhouding is wanneer deze bezuiniging door de Eerste Kamer moet, kan het kabinet echter net niet op een meerderheid rekenen.
Naast D66 diende ook Volt een motie in tegen de voorgenomen bezuinigingen. Fractievoorzitter Laurens Dassen riep de regering op om de bezuiniging op het Fonds voor Onderzoek en Wetenschap terug te draaien.
In de motie stelde Volt dat “Nederland een sterke kennispositie heeft en het voor ons toekomstig verdienvermogen van belang is dit te waarborgen.” De partij benadrukt dat “het ongebonden onderzoek dat bekostigd wordt uit het Fonds voor Onderzoek en Wetenschap de potentie heeft om ons toekomstig verdienvermogen te waarborgen.”
Als alternatieve dekking stelt de motie voor om fiscale regelingen die niet meer actueel zijn, zoals het heffingsplatform van Leidingwater, te versoberen. Deze motie kreeg echter nog minder steun dan de motie van Jetten. Ook het CDA en JA21 stemden tegen.
The post Marathondebat laat “grootste onderwijsbezuiniging van de eeuw” ongemoeid first appeared on ScienceGuide.
Het bericht Marathondebat laat “grootste onderwijsbezuiniging van de eeuw” ongemoeid verscheen eerst op ScienceGuide.