Reading view

There are new articles available, click to refresh the page.

‘Ook wetenschapscommunicatie moet voldoen aan wetenschappelijke integriteit’

Wetenschappers worden in toenemende mate geacht om hun kennis en onderzoeksresultaten te delen met een breed publiek. Zo wordt de ‘reikwijdte’ van een publicatie steeds vaker als een indicator van wetenschappelijke kwaliteit gezien, en geeft Open Science onderzoekers een prikkel om hun resultaten voor iedereen beschikbaar te maken, schrijven auteurs van Europese universiteitenkoepel LERU in een advies over wetenschapscommunicatie. Het gevaar bestaat dat de gewraakte ‘publish or perish’-cultuur daardoor wordt uitgebreid met een ‘communicate or perish’-component. 

Alleen betrouwbare wetenschapscommunicatie effectief 

Wetenschapscommunicatie richting een breed publiek is echter alleen effectief als het ook betrouwbaar is, benadrukt LERU. Slechte wetenschapscommunicatie kan het vertrouwen in de wetenschap ondermijnen, vooral tijdens periodes met bovengemiddelde interesse in onderzoeksresultaten – bijvoorbeeld tijdens de coronapandemie.  

De vernieuwde interesse in wetenschapscommunicatie na de pandemie biedt de mogelijkheid om het meteen goed aan te pakken, staat in het LERU-advies, waarvan de Britse hoogleraar Rhys Morgan (University of Cambridge) hoofdauteur is. Om te beginnen moet wetenschappers worden bijgebracht dat ook wetenschapscommunicatie in het domein van wetenschappelijke integriteit valt. Daarnaast hebben universiteiten de taak om wetenschappers de fijne kneepjes van wetenschapscommunicatie aan te leren, vindt LERU. 

Kom met breed verhaal, niet met smalle schijnwerpers 

Open, eerlijk en transparant zijn over onderzoek is een belangrijk onderdeel van wetenschappelijke integriteit. In publicaties wordt daarom inmiddels vermeldt of er sprake is van bijvoorbeeld belangenverstrengeling en het gebruik van proefdieren of kunstmatige intelligentie. Bij communicatie via traditionele of sociale media is het echter veel minder makkelijk om zulke transparantie te geven, beseffen de LERU-auteurs.  

Een focus op een specifiek onderzoek of onderzoeksresultaat zonder daarbij de brede wetenschappelijke context te bespreken, kan ook tot een gebrek aan transparantie leiden. Wetenschapscommunicatie zou volgens de auteurs minder schijnwerpers op een bepaalde onderzoeker of onderzoeksgroep moeten richten, maar eerder een duidelijke, in de context geplaatste boodschap moeten verspreiden.  

Hoger-onderwijsinstellingen moeten wetenschappers daarom bijbrengen dat alle communicatie over onderzoek aan de eisen van wetenschappelijke integriteit moeten voldoen, en hen ondersteunen om dat binnen verschillende contexten in de praktijk te brengen. Daarnaast moeten onderzoekers worden gesteund bij het weerstaan van druk om over onderzoeksresultaten te communiceren als dat niet gepast is, aldus LERU.  

Wetenschapscommunicatie moet onzekerheden benoemen 

Bij het neerzetten van een helder, overtuigend verhaal ligt het gevaar van versimpeling op de loer. Evenzo kan de drang om impact te maken leiden tot het overdrijven van het belang van een onderzoek. “Dat is begrijpelijk, maar ook gevaarlijk”, aldus de LERU-auteurs.  

Duidelijk maken waar de onzekerheid in een artikel of onderzoek zit, zou daarom een kernvaardigheid voor onderzoekers moeten zijn. Eveneens moeten onderzoekers in staat zijn om weerwoord te bieden als hun onderzoeksresultaten in publiekscommunicatie worden gehyped. “Dat kan alleen door effectieve mediatraining”, aldus de auteurs, die universiteiten de opdracht meegeven om zulke trainingen, waarin aandacht is voor het toelichten van onzekerheid, toegankelijk te maken voor onderzoekers. 

Datzelfde geldt volgens de LERU-auteurs bij de omgang met pre-prints, wetenschappelijke artikelen die al wel met de wetenschappelijke gemeenschap worden gedeeld, maar nog niet aan een peer review zijn onderworpen. Universiteiten zijn daarom voorzichtig in het communiceren hierover, en die voorzichtigheid mag door de academische gemeenschap worden overgenomen. 

Onwaarheden doen het beter op sociale media 

Wetenschappelijke artikelen die via sociale media worden gedeeld, worden vaker geciteerd dan artikelen die niet op die wijze worden gedeeld. Daartegenover staat dat onwaarheden zich via sociale media veel sneller en verder verspreiden dan waarheden. Dat noopt tot voorzichtigheid bij wetenschapscommunicatie via sociale media, blijkt uit het LERU-advies – niet in de laatste plaats omdat het onderzoekers kan verleiden tot het overdrijven van onderzoeksresultaten, of deelname aan discussies die buiten hun expertise liggen.  

Maak onderzoekers daarom bewust van de potentiële valkuilen bij communicatie via sociale media, en leer ze hoe ze zich daar het best kunnen uiten, adviseren de LERU-auteurs. Onderzoekers moeten bijvoorbeeld voor ogen hebben dat hun publiek waarschijnlijk minder kennis over het onderwerp heeft dan zijzelf, wat het uitleggen van nuances of onzekerheden extra belangrijk maakt. Ook het doorverwijzen naar meer gedetailleerde informatie vormt een van de aanbevelingen in het LERU-advies.  

Instellingen moeten het instrueren van onderzoekers overigens geenszins gebruiken om dier academische vrijheid in te perken, benadrukken de auteurs.  

Meer aandacht voor training wetenschapscommunicatie 

Gezien het belang van heldere en transparante communicatie over onderzoeksresultaten, moeten hoger-onderwijsinstellingen meer nadruk leggen op ondersteuning en training daarin. Daarbij noemen de auteurs onder meer training in het presenteren van statistieken, een goed gebruik van visuele hulpmiddelen, omgaan met verzoeken waarin informatie op heel korte termijn wordt verlangd, en voorkomen dat men als wetenschapper wordt betrokken in discussies buiten het eigen kennisgebied. 

Aan het advies is een checklist toegevoegd die wetenschappers kunnen gebruiken bij het voorbereiden van publieke communicatie.  

The post ‘Ook wetenschapscommunicatie moet voldoen aan wetenschappelijke integriteit’ first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Ook wetenschapscommunicatie moet voldoen aan wetenschappelijke integriteit’ verscheen eerst op ScienceGuide.

Geen zicht op onafhankelijkheid hoogleraren Fiscaal Recht 

In een reeks Kamervragen vroeg de Senaat naar de stand van zaken rondom de onafhankelijkheid van hoogleraren, met name bij hoogleraren Fiscaal Recht. Dit thema ligt ook Kamerlid Pieter Omtzigt, partijgenoot van minister Eppo Bruins, na aan het hart. Omtzigt ergert zich al geruime tijd aan het feit dat veel bijzonder hoogleraren Fiscaal Recht wel veel interesse tonen in winstbelasting en gunstige belastingconstructies voor grote bedrijven, maar zelden belangstelling tonen voor onderwerpen zoals het toeslagenstelsel. 

Hoeveel hoogleraren niet gefinancierd vanuit fiscaal advieskantoor? 

De Eerste Kamer wilde nu weten of de minister per Nederlandse universiteit kon aangeven welk percentage van de reguliere en bijzonder hoogleraren fiscaal- en belastingrecht geheel onafhankelijk is van de commerciële adviessector. Met andere woorden: welke leerstoelen ontvangen geen financiering vanuit een fiscaal advieskantoor en worden niet bezet door een hoogleraar die op enige manier verbonden is aan een commercieel advieskantoor? 

Die cijfers kan de minister niet geven, want hij heeft ze niet, antwoordt hij. “Die percentages zijn ook niet bekend voor bijvoorbeeld hoogleraren in kwantummechanica, luchtvaart- en ruimtevaarttechniek of technische natuurwetenschappen”, zegt hij erbij. 

Volgens Bruins zeggen dergelijke percentages op zich sowieso weinig. “Op basis van een percentage kunnen mijns inziens geen conclusies worden getrokken over de onafhankelijkheid en integriteit van hoogleraren, of over de vakgroep of faculteit fiscaal- en belastingrecht”, schrijft hij. Volgens de minister draait het vooral om “de integriteit van de individuele hoogleraar en het bewustzijn dat het belangrijk is om transparant te zijn over nevenwerkzaamheden en externe financiering van leerstoelen en onderzoek.” 

Universiteiten kunnen geen hoogleraren vinden 

Universiteiten hebben wegens concurrentie uit de private sector moeite hebben met het vinden van geschikte kandidaten voor de positie van hoogleraar Belastingrecht, wat een belangrijke reden is voor het instellen van een bijzondere leerstoel”, zegt de minister.  

Of er in andere Europese landen wel afspraken worden gemaakt over commerciële banden bij de aanstelling van hoogleraren, weet de minister ook niet.Hij heeft deze kwestie overigens voorgelegd aan Universiteiten van Nederland (UNL), maar ook die heeft hierover geen informatie. 

“Ik ga in ieder geval met de Universiteiten van Nederland een richtlijn opstellen die moet zorgen voor meer transparantie vanuit de universiteiten over de financiering van hun onderzoek”, schrijft Bruins. In het eerste kwartaal van 2025 zal de minister de Kamer informeren over mogelijkheden om de transparantie en onafhankelijkheid van bijzondere leerstoelen te vergroten. 

Bijzonder hoogleraren moeten voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen 

Senatoren van JA21 vroegen daarnaast naar de inbedding van bijzondere hoogleraren in het kwaliteitssysteem van universiteiten. De minister legt uit dat de universiteiten dit onderwerp hebben besproken in het landelijk overleg over kwaliteitszorg voor onderzoek. “In de praktijk betekent dit dat bijzondere hoogleraren moeten voldoen aan dezelfde kwaliteitseisen als reguliere hoogleraren, naast specifieke kwaliteitseisen voor hun eigen leerstoel”, licht hij toe. 

Deze hoogleraren nemen deel aan de reguliere evaluaties via het Strategy Evaluation Protocol (SEP). “Het SEP is een gezamenlijk evaluatieprotocol van UNL, KNAW en NWO, waarmee alle onderzoeksgroepen eens per zes jaar door een externe evaluatiecommissie worden geëvalueerd,” aldus Bruins. Hij zal UNL nu vragen om een overzicht van deze inbedding, en op basis daarvan bepalen of vervolgstappen nodig zijn. 

The post Geen zicht op onafhankelijkheid hoogleraren Fiscaal Recht  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Geen zicht op onafhankelijkheid hoogleraren Fiscaal Recht  verscheen eerst op ScienceGuide.

“Universiteiten zijn vehikels voor klimaatobstructie door fossiele industrie”

“In een tijd van wijdverspreide zorgen over corporatisering en afnemende publieke financiering van het hoger onderwijs (…), hebben fossiele bedrijven zichzelf genesteld binnen universiteiten in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Canada, Australië en verder”, concluderen onderzoekers uit de Verenigde Staten, Canada en Ierland. “Zij en hun vertegenwoordigers financieren onderzoek, zitten in bestuursraden, organiseren wervingsbijeenkomsten en denken mee over curricula.”  

De conclusies volgen op een literatuuronderzoek naar artikelen waarin de banden tussen universiteiten en fossiele bedrijven in de VS, het VK, Canada en Australië worden onderzocht. Die vier landen staan wereldwijd aan kop wat betreft de productie van fossiele brandstoffen en de co2-uitstoot per hoofd van de bevolking, zijn historisch verantwoordelijk voor het tegenwerken van internationale onderhandelingen over klimaat, en hebben drastisch bezuinigd op de publieke financiering van het hoger onderwijs.  

Andere industrieën beïnvloedden wetenschap al 

Wetenschappelijke artikelen over banden tussen universiteiten en fossiele bedrijven in deze landen zijn er maar weinig, ontdekten de auteurs. Daarnaast blijkt het onderzoeksgebied nog heel jong: van de veertien wetenschappelijke artikelen of boekhoofdstukken die ze wel vonden, zijn elf na 2018 gepubliceerd. Het onderzoeken van banden tussen industrie en academie is echter belangrijk, stellen de auteurs. Zo is uit eerder onderzoek gebleken dat zulke relaties leiden tot belangenverstrengeling die heeft geleid tot bias in het voordeel van grote industrieën zoals tabak, farmaceutica, fastfood, suiker en lood. 

Fossiele bedrijven gebruiken hun samenwerkingen met universiteiten daarnaast doelbewust om hun eigen agenda door te zetten. Uit een intern lobbymemo bleek bijvoorbeeld dat oliebedrijf BP in 2017 werd geadviseerd om Princeton University als partner aan te trekken, wat behulpzaam zou zijn bij het ‘waarmerken van BP’s toewijding aan een lage uitstoot’ terwijl het bedrijf juist van plan was om de productie van fossiele brandstoffen op te voeren. “Zulke documenten suggereren dat het hoger onderwijs een gevestigd en uitbreidend terrein is voor georganiseerde klimaatobstructie door de fossiele industrie”, schrijven de auteurs. 

De afname van publieke financiering heeft ook als gevolg dat universiteiten sneller naar private partners kijken voor de bekostiging van onderzoek. Die situatie tekent zich ook in Nederland scherper af, bijvoorbeeld doordat het nieuwe kabinet minder investeert in onderwijs en onderzoek maar wel wil voldoen aan de Lissabon-norm in 2030, en daarvoor dus een toename van private investeringen in onderwijs en onderzoek nodig heeft.  

Fossiele bijsturing van onderzoeksrichting 

Innige banden tussen universiteiten en bedrijven komen al voor sinds de jaren ’20 van de vorige eeuw, en de ‘corporatisering’ van het hoger onderwijs sinds 1980 heeft zulke banden verder aangejaagd, schrijven de auteurs. In de gevonden literatuur worden verschillende gevolgen van partnerschappen tussen universiteiten en fossiele bedrijven beschreven. Zo beïnvloedden fossiele sponsoren van Rice University en Oxford University de precieze richting van onderzoeken die te maken hadden met de fossiele industrie, liet de antropoloog Gustafson zien. Van de 82 publicaties gingen er 74 over financiële markten, geopolitieke conflicten of veiligheid, en gingen slechts 5 onderzoeken over hernieuwbare energie. 

Ook voor zogeheten greenwashing worden universiteiten gebruikt. Zo sponsorde fossiel bedrijf ExxonMobil enerzijds onderzoek naar malaria door de Harvard School of Public Health, terwijl het bedrijf anderzijds steun gaf aan het autoritaire regime in het olierijke Equatoriaal-Guinea, waar het gebrekkige gezondheidsbeleid juist leidde tot malaria-uitbraken. 

Fossiel bedrijf doet PR voor onderzoekscentrum 

De netwerken van universiteiten en fossiele bedrijven kunnen sterk verweven zijn, lieten sociologen Gray en Carroll in 2018 zien bij het blootleggen van de banden tussen energiebedrijf Enbridge en de University of Calgary. De businessfaculteit van die universiteit huisvestte het Enbride Center for Corporate Sustainability, en de toenmalige voorzitter van de universiteit had zitting in een bestuursorgaan van Enbridge.  

Enbridge had zelfs het recht om te allen tijde de financiering van het center stop te zetten als het bedrijf ontevreden was. Daarnaast had het bedrijf invloed op het personeelsbestand en bedong het de mogelijkheid om leidinggevenden en klanten een bezoek te laten brengen aan de onderzoekers van de businessfaculteit. Sterker nog, de PR-afdeling van Enbridge deed ook de PR van het center.  

Wie betaalt, bepaalt 

Dat private invloed doorwerkt in onderzoeksuitkomsten, bleek uit onderzoek in 2008 naar het verband tussen externe financiering en juridisch onderzoek naar schadevergoedingen. Onderzoek dat met publieke middelen was bekostigd, verdedigde het gebruik van schadevergoeding en grote mate. Onderzoeksartikelen die met private middelen tot stand waren gekomen, pleiten juist tegen schadevergoedingen.  

Exxon was het bedrijf dat het meest uitgaf aan onderzoek naar schadevergoedingen. Onderzoeker Barday beschrijft hoe Exxon in 1997 betaalde aan een Harvard-hoogleraar om te schrijven “waarom het toekennen van schadevergoedingen ongeschikt is in het hedendaagse rechtssysteem”. Niet toevallig was Exxon op dat moment verwikkeld in een rechtszaak over een schadevergoeding van vijf miljard dollar, die het bedrijf moest betalen vanwege een olielek in Alaska.  

Overigens beïnvloedde de lobby van Exxon niet alleen de wetenschappelijke literatuur, maar ook rechtszaken. Doordat advocaten van Exxon de door dat bedrijf gesponsorde wetenschappelijke artikelen aanhaalden tijdens rechtszaken, zonder daarbij te vermelden dat Exxon betrokken was bij de totstandkoming van die publicaties, werden deze onderzoeksuitkomsten op alle gerechtelijke niveaus aangehaald in het voordeel van Exxon.  

Universiteiten geven geen inzicht in banden met fossiele industrie 

Hoewel de fossiele industrie de klimaatverandering meestal niet meer ontkent, tekent zich wel een andere strategie af, schrijven de auteurs: vertraging. Dat doen fossiele bedrijven bijvoorbeeld door de investeren in onderzoek naar innovaties zoals betere pijpleidingen, die de winning van fossiele grondstoffen evenwel in stand houden. Ook investeringen in onderzoek naar economisch of technologisch onbewezen technologieën zoals de ‘vangst’ en opslag van CO2 vormen een tactiek van vertraging.  

Universiteiten blijken in dit alles een bedenkelijke rol te spelen. Vrijwel alle auteurs van de onderzochte artikelen maakten melding van de moeite die het koste om informatie over de samenwerkingsverbanden tussen fossiele bedrijven en een universiteit te krijgen. Zo kreeg de groep Fossil Fuel Divest Harvard Alumni vorig jaar van slechts 12 van de 104 Harvard-departementen te horen of daar al dan niet bekostiging vanuit de fossiele industrie wordt ontvangen.  

“Universiteiten zijn gevestigde maar nog weinig onderzochte vehikels voor klimaatobstructie door de fossiele industrie”, concluderen de auteurs, “complementair aan diens vastgelegde geschiedenis van klimaatontkenning, vertraging en lobby.” Daarmee staat de academische integriteit van het hoger onderwijs op het spel, waarschuwen ze.  

The post “Universiteiten zijn vehikels voor klimaatobstructie door fossiele industrie” first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Universiteiten zijn vehikels voor klimaatobstructie door fossiele industrie” verscheen eerst op ScienceGuide.

❌