Normal view

There are new articles available, click to refresh the page.
Before yesterdayMain stream

‘Strijd tegen het Engels maakt iets kapot dat zorgvuldig is opgebouwd’

4 July 2024 at 15:10

De nieuwe kabinetsplannen brengen Nederlandse universiteiten in een perfecte storm. Onder meer de ‘terug naar het Nederlands’-beweging zal zeer slecht uitpakken voor (bedrijfs-)economische wetenschappen aan Nederlandse universiteiten. 

De storm bestaat deels uit een reductie van de middelen omdat de inflatie wel werd gecorrigeerd in de lonen, maar bij lange na niet in de budgetten die OCW toekent. Verder zagen we post-covid het aantal aanmeldingen dalen terwijl de onderwijslast (en dus de in te zetten hoeveelheid medewerkers) nagenoeg gelijk bleef. Zo daalde de bestedingsruimte in een jaar met 20 procent, en hebben we reeds moeten bezuinigen op de staf.

Strijd tegen Engels kost kwart van budget

Onze beschikbare middelen zullen met nog eens 20-25 procent dalen als de Wet Internationalisering in Balans wordt ingevoerd. Daar komen nu ook nog eens extra bezuiniging vanuit het nieuwe kabinet overheen. Dit is dodelijk.

Tegen een relatief laag budget hebben we een geweldig record op onderzoek opgebouwd. Dat deden we binnen de economische en bedrijfseconomische wetenschappen gestaag gedurende veertig jaar. Deze opbouw was mede mogelijk doordat we een internationale faculteit konden opbouwen. Nu dreigen we dat succes binnen twee jaar te moeten kapotmaken. Waar de voorgenomen ‘terug naar het Nederlands’-plannen op papier misschien redelijk lijken, zal men in de praktijk van een koude kermis thuiskomen.

We zijn Nederlander en Europeaan

Dat sombere vooruitzicht is echter breder dan onze opleidingen. Voor het gehele Nederlandse wetenschappelijk onderwijs is het teruggaan naar Nederlandstalige bacheloropleidingen een slecht idee. 

Het idee achter de Europese Bachelor-Masterstructuur is het opleiden van Europees georiënteerde burgers die zich overal in de EU zouden moeten kunnen vestigen. Is dat principe niet langer relevant? Trekken we ons terug binnen de nationale grenzen? Dat zou dan voor het eerst sinds vele eeuwen zijn. We zijn een open economie; ook ons beleid is internationaal. In de regio Amsterdam is Engels bijna overal de voertaal binnen bedrijven. Bewijzen we studenten dan een dienst door aan de Nederlandse taal vast te houden?

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De wekelijkse nieuwsbrief is nog korte tijd gratis te ontvangen. De voorwaarden vindt u hier.

Als we het Nederlands gedachtengoed willen koesteren, kunnen we kennis van de taal en de geschiedenis van ons land ook in specifieke vakken onderbrengen. We kunnen op Nederland georiënteerde buitenlandse studenten dus ter wille zijn met enkele op Nederland gerichte cursussen.

We werven de beste wetenschappers wereldwijd

Voor onze wetenschappelijke medewerkers concurreren we op de wereldwijde arbeidsmarkt. Deze is aanzienlijk groter dan de Nederlandstalige markt, waardoor we tegen een verschraald arbeidsaanbod aankijken als we volledig teruggaan naar het Nederlands. Het zou goed zijn om hier de universiteit van Leuven op te voeren en te vragen naar het succes van Leuven om beoogde medewerkers ook met succes aan te trekken. Kijken we naar universiteiten in de Verenigde Staten, dan zijn de instituten met de hoogste onderzoeksranking ook de beste instituten voor studenten. 

In economische en bedrijfswetenschappen presteren we als Nederland in de wereld(sub)top, terwijl we hier salarissen betalen die een derde bedragen van de salarissen in bijvoorbeeld de VS, het Verenigd Koninkrijk (met topinstituten zoals Cambridge, Oxford, LBS), of Frankrijk (INSEAD). Dat is een enorme prestatie. De samenleving zit bijna letterlijk voor een dubbeltje op de eerste rang. Met bezuinigingen kan die positie in twee jaar worden kapotgemaakt, terwijl het 25 jaar duurt en veel extra investeringen vergt om zo’n positie te heroveren. Hoe groot is de kans dat Nederlandse universiteiten ambitieuze academici aantrekken als deze worden beoordeeld op publicaties die niet tot de wereldtop behoren? Opnieuw, dienen we hiermee onze studenten?

Engels verbindt ons

Een argument voor de WIB luidt dat we te veel studenten uit het buitenland aantrekken en daarmee onze capaciteit verstoppen. Laten we zeggen dat dit het geval is. Is het dan niet veel eenvoudiger om het collegegeld op te trekken en langs die weg de toegang tot de beurs voor studenten van buiten Nederland te verkleinen? De prijs voor de niet-Nederlands ingezetene wordt dan hoog genoeg om de overvloed weg te houden. Wellicht is het beter te bewegen met collegegelden in plaats van in te grijpen op de internationale oriëntatie van opleidingen.

Het is daarnaast sterk de vraag of we de ‘verengelsing’ moeten tegengaan. Tot ver in de Middeleeuwen was Latijn de officiële taal van diplomatie en regering, en dat bleef zo tot in de 18e eeuw. Tot 1876 was het Latijn de gemeenschappelijke taal in de wetenschap; nu is dat het levende Engels. We komen nader tot elkaar als we een gemeenschappelijke taal spreken.

Hopelijk kunnen we onze nieuwe minister tot het inzicht brengen dat invoering van het voorgenomen beleid een wissel trekt op academische kennis die ons land in een langdurige terugval zal brengen.

Jan Bouwens is hoogleraar Accounting bij de Amsterdam Business School van de UvA, Research Fellow bij de Judge Business School en redacteur accounting bij Management Science.

The post ‘Strijd tegen het Engels maakt iets kapot dat zorgvuldig is opgebouwd’ first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Strijd tegen het Engels maakt iets kapot dat zorgvuldig is opgebouwd’ verscheen eerst op ScienceGuide.

‘Toets anderstalig onderwijs en Wet internationalisering uit balans’

4 June 2024 at 11:35

Het brede probleem is dat WIB op onnavolgbare wijze internationaliseringsbeleid, taalbeleid en aanbodbeperkingsbeleid vermengd tot een giftige cocktail. Weliswaar staan die onderwerpen met elkaar in bepaald verband, maar dit zijn vooral drie aparte – op zichzelf al heel ingewikkelde – leerstukken. Het is ook niet pienter om zondermeer positieve effecten van studiemigratie en kennismigratie zoals studentuitwisseling, wetenschappelijke samenwerking en schone werkgelegenheid, op dezelfde hoop te gooien als de gepercipieerde nadelen van asielmigratie (vluchtelingen) en arbeidsmigratie (ten behoeve van vuile landbouw en industrie). 

In dit licht is een aparte beleidsjuridische analyse van één van de instrumenten in de WIB nodig: de ‘Toets bestaand anderstalig onderwijsaanbod’ uit artikel 6.4, oftewel de regularisatietoets van bestaande Engelstalige opleidingen en trajecten. Die maakte minister Dijkgraaf middels een algemene maatregel van bestuur (amvb) bekend.

Wetsvoorstel internationalisering in balans

Ruimte voor nieuwe initiatieven met onderwijs in een andere taal zal onder de WIB bijna nihil zijn. Voor bestaand onderwijs komt de regularisatietoets van artikel 6.4 hierop neer: 

  • 1) Indien het instellingsbestuur van een bekostigde instelling voornemens is om een anderstalige ‘opleiding of traject’ voort te zetten, moet het daarvoor binnen negen maanden na inwerkingtreding van dit artikel goedkeuring van de minister van OCW vragen. Verzuimt zij dit, dan mag dat onderwijs vanaf het daaropvolgende studiejaar niet meer worden verzorgd. 
  • 2) Voordat dit voornemen aan de minister wordt voorgelegd, moeten de instellingsbesturen die ‘met elkaar samenhangende anderstalige opleidingen of trajecten’ verzorgen, overleg voeren dat is gericht op het gezamenlijk voorleggen van hun voornemens. 
  • 3) Om de instemming van de minister te kunnen krijgen, moet de anderstalige verzorging a) passen binnen het in het instellingsplan vastgestelde taalbeleid; en b) doelmatig zijn gelet op de regionale omstandigheden, de arbeidsmarkt, de internationale uniciteit of de internationale positionering van een opleiding of traject, èn op het geheel van de voorzieningen op het gebied van het hoger onderwijs. 
  • 4) De minister heeft na het verzoek een jaar de tijd om een besluit te nemen. 
  • 5) Als instemming wordt geweigerd, bevat dat besluit een redelijke termijn waarbinnen de opleiding of het traject moet zijn beëindigd.

Onverklaarbare mankementen in conceptartikel 6.4 WHW

Dat anderstalig onderwijs in het geheel niet meer mag worden verzorgd als geen toestemming is gevraagd (zesde lid), is een ernstige systeemfout. Normaliter zou de opleiding dan buiten het bekostigde onderwijsaanbod vallen en zouden de studenten dan niet meer meetellen voor de berekening van de bekostiging. Een ijzeren WHW-beginsel is immers dat ook bekostigde instellingen onbekostigd onderwijs mogen verzorgen (waarvoor dan geen overheidsgeld wordt gebruikt). Die vrijheid volgt direct uit de Grondwet. Deze fout zien we vaker; OCW blijkt grote moeite te hebben met het hanteren van fundamentele systeemverschillen tussen onbekostigd en bekostigd onderwijs.

In het tweede lid is onduidelijk of dit gaat om instellingen die samen opleidingen of trajecten verzorgen, of om een gezamenlijke aanvraag als die opleidingen of trajecten (inhoudelijk) met elkaar samenhangen. Uit de toelichting bij de amvb blijkt dat men verwacht dat de instellingen clustergewijs aanvragen indienen die onderling tevoren op elkaar zijn afgestemd. Zo staat het echter niet in de regeling. Kennelijk is de idee dat de instellingen kartel- en monopolieafspraken maken.

Deze bovenmaatse papierwinkel beoogt om op grond van vage begrippen samenwerking af te dwingen, maar zet juist bestuurlijke en collegiale verhoudingen op scherp. Dit leidt allicht tot een bloederig proces van zelfbeknotting, verdeling van marktaandeel, desinvesteringen, inperking van beleidsruimte voor lange tijd, en koude saneringen. Dit ‘clusterproces’ escaleert en mislukt gemakkelijk. Het lijkt alsof de regering de onderlinge bonje die dit alles in en tussen universiteiten en hogescholen veroorzaakt, bewust wil opstoken. De gebakken peren zullen komen te liggen waar ze horen: bij de minister. Dit kan echter leiden tot allerlei bestuurlijk handjeklap en veel bezwaar- en beroepsprocedures.

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De wekelijkse nieuwsbrief is nog korte tijd gratis te ontvangen. De voorwaarden vindt u hier.

Een lange periode van rechtsonzekerheid met bijbehorende kwaliteitsrisico’s van weglopend personeel en studenten – wordt veroorzaakt door het vierde en vijfde lid waarin wordt bepaald dat de minister na de aanvraag een jaar heeft om een besluit te nemen en bij weigering de termijn bepaalt waarbinnen de opleiding of het traject moet zijn beëindigd. Het leidt onvermijdelijk tot willekeur bij de afwikkeling, onder meer bij de bepaling van wat dan een redelijke afbouwtermijn is. 

Het vooruitzicht is dat we minstens tot begin jaren ’30 zullen worstelen met de naweeën van dit alles; één van de redenen om hier niet aan te beginnen.

Taalopleidingen en gezamenlijke opleidingen/trajecten met buitenlandse instellingen worden van de toets anderstalig onderwijs uitgezonderd omdat die op grond van nieuw artikel 7.2, vierde lid, WHW als ‘evident doelmatig’ worden aangemerkt. Waarom dat niet geldt voor opleidingen die altijd al als doelmatig zijn aangemerkt, geeft aan dat het leerstuk van verkregen of te eerbiedigen rechten niet wordt behandeld in de Academie voor Wetgeving, de Academie voor Overheidsjuristen en de (ongeaccrediteerde) MPA van de NSOB. 

Een aardig onvoorzien neveneffect is dat die uitzondering aanleiding geeft om samen met buitenlandse partners zoveel mogelijk opleidingen en ‘trajecten’ om te bouwen naar onderwijs voor een ‘European degree’. Is dat een gewenst toekomstbeeld?

De Algemene Maatregel van Bestuur

Om niet nog meer vertraging op te lopen, is al op 29 mei de bijbehorende concept-wijziging van Uitvoeringsbesluit WHW 2008 gepubliceerd voor internetconsultatie (een ministeriele regeling over de aanvraagprocedure komt nog). Het wetsvoorstel indiceert daarin vijf ingewikkelde artikelen met cumulatieve eisen en voorwaarden: 

  • Conceptartikel 6.15 omvat de beoordeling van de regionale omstandigheden. De instelling moet bewijzen dat het anderstalig onderwijs wordt verzorgd op een locatie op maximaal 25 kilometer van de landsgrens met een anderstalig gebied, of in of nabij een krimpregio (in de toelichting (!) opgesomd), èn dat de opleiding of het traject blijkens het profiel volgens het instellingsplan is verweven met de regio, èn in aanmerkelijke mate bijdraagt aan de regionale kennisinfrastructuur of de regionale arbeidsmarkt.

Wat betekent dit navelstaren? Hoe worden die 25 kilometer gemeten: hemelsbreed, over een fietspad of met 130 over de snelweg? Wat behelst ‘verweven met de regio’? Hoger onderwijs was altijd een landelijke voorziening. En wat is de maatstaf voor de ‘bijdrage in aanmerkelijke mate’? De grenzen van krimpregio zijn snel verschoven, zeker als straks iedereen achter Amersfoort moet gaan wonen. En wat betekent de onnavolgbare onlogica in de zin: ”Het gaat in dit criterium om de grens met een anderstalig gebied, niet zijnde Vlaanderen. Indien aan beide kanten van de grens dezelfde taal wordt gesproken, vormt de taal geen belemmering om onderwijs in het Nederlands te volgen.” 

  • Conceptartikel 6.16 betreft de beoordeling van de arbeidsmarkt in het algemeen. De instelling moet bewijzen dat anderstaligheid noodzakelijk is omdat de opleiding of het traject is gericht op een beroepsgroep met een structureel uitzonderlijk groot arbeidsmarkttekort èn dat de beheersing van de Nederlandse taal in de beroepsuitoefening niet noodzakelijk is.

Het bewijs hiervan is bijna per definitie even sterk als tegenbewijs; voer voor (externe) juristen. Bovendien zijn toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt onvoorspelbaar. Verder is de noodzakelijkheid van beheersing van het Nederlands voor een groot deel afhankelijk van de aarde en het werkterrein van de toekomstige werkgever en voorzieningen die deze biedt, maar vooral van wat men later aan Nederlands gaat te leren. Deze eis impliceert reine speculatie, willekeur en (in)directe discriminatie op grond van taal en/of nationaliteit. Dat is verboden door EU-recht.

  • Conceptartikel 6.17 geeft het kader voor beoordeling van internationale uniciteit. De instelling voldoet aan dit criterium als ze aantoont dat de anderstaligheid van de opleiding of het traject noodzakelijk is vanwege de unieke aard ervan ten opzichte van verwant opleidingsaanbod in Nederland. 

Dit is kennelijk de reden voor het circus met clusteraanvrage. Wat zijn dan echter exact ‘internationale uniciteit’ en ‘verwant opleidingsaanbod’? Het ergste is nog dat hier als beginsel staat: slechts één anderstalige opleiding. Dat zet stiekem een streep door het al sinds de WWO 1960 bestaande beginsel van gelijkwaardige ontwikkelingsmogelijkheden voor elke ho-instelling. Dit beginsel staat niet expliciet in de wet, maar ligt besloten in de systematiek, onder meer in de artikelen 2.5 en 2.6 WHW. Conceptartikel 6.17 borgt geen zelfregie, maar is black jack met concullega’s en een valsspelende bank. 

  • Conceptartikel 6.18 betreft de beoordeling van de internationale positionering. De instelling moet bewijzen dat de anderstalige verzorgen noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van artikel 7.3, tweede lid, WHW. 

Dit gaat over de aloude voorwaarde dat een opleiding een samenhangend geheel van onderwijseenheden is, gericht op de verwezenlijking van welomschreven doelstellingen op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden waarover degene die de opleiding voltooit, dient te beschikken. Deze bepaling is overbodig, want de NVAO stelt al vast of hieraan is voldaan; niet de CDHO of OCW. Mèt dit artikel kan een kwaadwillende ambtenaar (bijvoorbeeld een minister) echter altijd gemakkelijk en onweerlegbaar volharden in de opvatting dat aan dit criterium niet is voldaan.

  • Conceptartikel 6.19 kopieert artikel 6.2 WHW (de eis van macrodoelmatigheid voor nieuw aanbod) voor bestaand anderstalig aanbod. De instelling moet opnieuw bewijzen dat het anderstalig aanbod past binnen het geheel van voorzieningen in het hoger onderwijs, gelet op de beschikbaarheid van Nederlandstalig aanbod, de spreiding van het landelijke bestaande bekostigde anderstalige opleidingsaanbod en het profiel van de instelling. 

Dit is deels dubbelop, maar wel een criterium dat OCW gelegenheid geeft om alle anderstalige opleidingen en trajecten te laten sluiten. Let wel: levensvatbaarheid van bestaand Nederlandstalig onderwijs is niet zelden financieel afhankelijk van het Engelstalige. Dat besef is blijkbaar zeldzaam, want die situatie wordt niet meegewogen.

Onder het motto IJdele Hoop, Loze Beloften en Afbraak

De – in WHW-taal – ‘ontneming van rechten’ bij geconstateerde ondoelmatige anderstaligheid is vergelijkbaar met de rechtsgevolgen bij verlies van accreditatie vanwege kwaliteitsgebrek. De regularisatietoets impliceert echter een ingrijpende verandering van de spelregels tijdens het spel. Dat is onnodig, rechtstatelijk beschouwd onbetrouwbaar, en in rechte onhoudbaar.

Weigering van regularisatie van verkregen (of gedoogde) rechten voldoet evenmin aan andere belangrijke beginselen. Het middel is allereerst te zwaar voor dit (op zich al te betwijfelen) ‘algemeen belang’ of ‘algemeen aanvaard doel’. Ten tweede zijn er minder zware instrumenten, los van de zelfregulering waarover instellingen en minister recent afspraken maakten. Dit gebrek aan proportionaliteit en evenredigheid zal ook Europeesrechtelijk problemen geven. Het Europese Hof van Justitie zal er een stokje voor steken zodra een universiteit of hogeschool tenminste de dapperheid vertoont om tegen een onthouding van instemming in beroep te gaan. Dit laatste is geen gegeven, dat eerste wel.

De weigeringsgronden zijn volledig opgehangen aan politieke opvattingen over macrodoelmatigheid, nationaal of regionaal arbeidsmarktbeleid en een bekrompen algemeen migratiebeperkingsbeleid. Kwaliteitseffecten en (internationaal-)economische overwegingen blijven buiten beschouwing. De ophoping van ruim geformuleerde afwijzingsgronden indiceert een willekeur die zijn weerga niet kent. De CDHO kan bij haar advisering alle kanten op en bij zijn beslissing heeft de minister zeeën van beleidsruimte voor bijna niet te bevechten politieke willekeur, rechtsongelijkheid en rechtsonzekerheid. 

Deur open voor puur politieke sturing op opleidingsaanbod

Micromanagement en nog meer willekeur liggen besloten in artikel 6.3, vierde lid, WHW. Daarmee kan de minister zijn instemming beperken tot een voltijdse, deeltijdse of duale variant (niet ‘opleiding’, zoals het wetsvoorstel verkeerd formuleert), en zelfs een numerus fixus opleggen buitenom de normale fixuswetgeving in Hoofdstuk 7 WHW. Systeemspaghetti.

Dit regelconglomeraat veroorzaakt ernstige aantasting van de sinds 1992 in de WHW verankerde programmeervrijheid (ook aanbodvrijheid genoemd) en de sinds 1918 grondwettelijk verankerde inrichtingsvrijheid. De regering (!) tast hiermee indirect de academische vrijheid aan (waaronder die van internationale uitwisseling), waardoor instellingen die jegens hun docenten, wetenschappers en studenten veel minder “in acht kunnen nemen”, zoals artikel 1.6 WHW garandeert. Dat levert een onderschat nadeel op in de internationale concurrentiestrijd om goed personeel en goede studenten.

Deze amvb zet de deur open voor puur politieke sturing op opleidingsaanbod: een schoolvoorbeeld van overbodig bestuur met een verlammend effect op de als vanouds in de WHW geborgde programmeervrijheid en instellingsautonomie. Ja, in de toelichting bij de concept-amvb wordt ruimte geboden voor internationalisering, maar die kan tot nihil worden gereduceerd via restrictieve uitleg van de toestemmingsvoorwaarden. 

Daarmee verdwijnt ook de borging van het Nederlands als onderwijs- en wetenschapstaal, want die bestaat mede bij de gratie van internationale samenwerking. De borging van de toegankelijkheid van het Nederlandse hoger onderwijs voor Nederlandstalige studenten vergt trouwens een heel ander instrumentarium, maar dat zal de nieuwe regering weinig kunnen schelen.

Regeldichte, omvangrijke en peperdure bureaucratie

Deze ‘ont-internationalisering’ kost duizenden arbeidsplaatsen in en rond het onderwijs en de wetenschap; eerst direct bij universiteiten en hogescholen, en daarvan afhankelijk het mkb, later ook in de wijdere regionale economie. Het ontslagen personeel zal misschien tekorten elders op de arbeidsmarkt verminderen, maar het zal vooral economische krimp veroorzaken. 

De minister laat zich bij de beoordeling bijstaan door een adviescommissie. Het is de bedoeling dat de CDHO dit doet. Dan ben je als commissielid niet te benijden. Anders dan bij gewone macrodoelmatigheidsbeslissingen, is dit advies verplicht. Zo laat de regering eerst de instellingen en daarna de commissie het vuile werk opknappen, en houdt ze zelf de handen vrij. 

Deze regelgeving heeft een dichtheid als osmium, een ruimte voor willekeur met een diameter van het heelal, en de aantrekkingskracht van een zwart gat. Het lijkt alsof de beleidmakers op een volkomen theoretische expeditie het luchtledige zijn ingeschoten en terug op aarde blauw van zuurstoftekort zijn gereanimeerd. De voorstellen omvatten een overgedoseerd beleidsinstrumentarium dat rechtstatelijk onaanvaardbaar en bijna onuitvoerbaar is, èn redelijk internationaal onderwijsbeleid frustreert. Tezamen leidt dit tot een regeldichte, omvangrijke en peperdure bureaucratie waarvan geen enkel positief effect te verwachten is.

Wat was ook alweer de ratio van een WIB?

Tot dusver is nooit uitgelegd waarom buitenlandse studenten zó’n probleem zijn dat ze met interventies over zo’n breed terrein moeten worden bestreden. Overlast? Slecht voor de economie? Om te bezuinigen? Vanwege verdringing van Nederlanders? Nee, dat niet. 

Internationale wetenschap en internationale kenniseconomie hangen ten nauwste samen met ruime aanwezigheid van internationale studenten, wetenschappers en docenten. Die worden hiermee massaal afgeschrikt, zelfs op de trein gezet. Onze mede-lidstaten in de EU en kennisconcurrenten in de wereld lachen zich rot. De WIB – een draak van bekrompen provincialisme – zou de Wet Nederlands Navelstaren kunnen heten. Zo moet het als minilandje in een grote wereld juist niet.

Er ontstaat nu al reputatieschade, maar beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald. Het beleidsprobleem is dat de ‘verengelsing’ in het hoger onderwijs – inderdaad – is doorgeschoten. De oplossing ligt echter niet in ont-internationaliseren, speciale numeri fixi, aanbodbeperking of meer ambtenarij. Oplossing vergt slechts een subtiele bijstelling van een ander klein maar gevoelig knopje. De WIB schiet het doel voorbij. We moeten niet de grens dichtmetselen, ons jaloersmakend hoger onderwijs- en wetenschapsstelsel verzwakken of de aantallen studenten nog verder verminderen. Wel is bescheidener onderwijs-arbeidsmarktbeleid vereist, want dat mislukt altijd, alleen al vanwege internationale effecten. We hoeven alleen de Nederlandse taal en cultuur beter te beschermen. 

Na de invoering van de WHW werd internationalisering een groot succes. Een goede zaak; zelfs noodzaak. De voorstellen voor beperking van internationalisering staan daarentegen haaks op de belangen van het hoger onderwijs en de wetenschap, èn haaks op de belangen van Nederland en het Nederlands. Welk, of wiens, belang wordt hier dan wèl gediend?

mr. P.C. (Peter) Kwikkers (www.triasnet.nl) was o.a. beleidsjurist bij OCW, medeontwerper en projectleider van de oorspronkelijke WHW, zo mede-architect van de internationale openheid van het ho-bestel, en program manager wetgevingshervorming bij de Raad van Europa. Hij is sinds 2001 zelfstandig adviseur hogeronderwijsbeleid, -bestuur en -recht en publiceert regelmatig hierover, o.a. als auteur van het toelichtende commentaar op de WHW. Voor dit artikel is geen artificiële tekstgenerator gebruikt.

The post ‘Toets anderstalig onderwijs en Wet internationalisering uit balans’ first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Toets anderstalig onderwijs en Wet internationalisering uit balans’ verscheen eerst op ScienceGuide.

❌
❌