Normal view

There are new articles available, click to refresh the page.
Before yesterdayMain stream

“Ik heb helemaal niets tegen activistische wetenschappers, maar hoe effectief zijn ze?”

22 October 2024 at 09:38

Universiteiten en wetenschappers staan niet los van politiek en samenleving, bleek al bij binnenkomst van de bibliotheek aan de Neude. Daar stelden UU-studenten dat hun universiteit zich medeplichtig maakt aan het dodelijke geweld en de mensenrechtenschendingen in Gaza. “Het is nogal hypocriet dat de rector hier komt spreken over de maatschappelijke rol van de universiteit, terwijl de Universiteit Utrecht nog altijd de banden met Israëlische onderzoeksinstellingen niet heeft verbroken”, liet een student optekenen.  

In het Huis van Actief Burgerschap, ondergebracht in het bibliotheekgebouw, ging het echter over de universiteit als instituut. Op uitnodiging van Utrechtse geesteswetenschappers vertelden Henk Kummeling, Manon Kluijtmans en Frank Miedema over hun boek ‘De universiteit in transitie’.  

Enorme culturele verandering binnen universiteit 

De beweging waaruit het boek ontstond, begon zo’n tien jaar geleden, schetste Kummeling. “Een groep van met name Nederlandse wetenschappers, waaronder Frank Miedema, constateerde toen dat het de verkeerde kant op ging met de wetenschap: we waren vooral met onszelf bezig, en te weinig met de samenleving.” Vanuit die zorg is de Open Science-beweging ontstaan, met als kerngedachte dat de universiteit meer moet en wil teruggeven aan de samenleving, en meer van de samenleving moet binnenhalen.  

De precieze gevolgen voor de universiteit zelf probeerden Kummeling, Kluijtmans en Miedema zich gezamenlijk voor te stellen. Tijdens de pandemie sloegen de respectievelijk rector magnificus, vice-rector onderwijs en toenmalig vice-rector onderzoek van de Universiteit Utrecht aan het schrijven, met ‘De universiteit in transitie’ als resultaat. De denklijnen daarin stemmen sterk overeen met het Erkennen en Waarderen-programma, maar betreffen ook de betrokkenheid en interactie met de samenleving.  
 
“Ik denk dat wij getuige zijn van een enorme culturele verandering binnen de universiteit, van de – hoewel ik dat een wat lastige term vind – ‘vermaatschappelijking ervan”, aldus Kummeling. 

57 experts, niet één burger 

Wie kijkt naar de overheid, ziet dat die vrijwel altijd vóór burgers werkt, en zelden mét burgers, stelde kwartiermaker Teun Gautier van het Huis voor Actief Burgerschap. “Aan wetenschappers kun je een soortgelijke vraag stellen: bedrijven jullie wetenschap óver burgers of mét burgers?”, vroeg hij. Een recent rapport van de Sociaal Economische Raad vormt een slecht voorbeeld, schetste hij. “Daar concludeerden zes wetenschappers met allemaal meerdere titels voor hun naam in een rapport van 192 pagina’s dat de burger geen grip ervaart. Daartoe hebben ze wel met 57 experts gesproken, maar met niet één burger.” 

Wordt de burger wel betrokken in onderzoek, dan gebeuren er andere dingen, betoogde Gautier. Een universiteit wordt dan bijvoorbeeld al snel met de neus op het organisatorische feit van gescheiden domeinen en disciplines gedrukt, terwijl problemen in de samenleving meestal niet in één hokje passen. Daarnaast vergt het een andere opstelling van onderzoekers. “Het maakt zo’n groot verschil of je functioneel of menselijk de interactie aangaat. Als universiteit zullen jullie moeten bedenken hóe jullie naast die burger kunnen gaan staan.” 

Wetenschappers moeten aansluiting zoeken bij gemeenschappen 

Maar wie is ‘die burger’? Daarvan bestaat geen prototype, waren de aanwezigen het met elkaar eens. In plaats daarvan is het beter om over ‘publieken’ te praten, schetste Miedema. “Kijk je naar de zorg, dan bestaat het publiek soms uit een heel specifieke groep patiënten. Betreft een probleem zowel zorg als wonen, dan heb je weer met een heel ander publiek te maken. Je moet daarover eerlijk zijn als je kiest voor een bepaald onderzoek of een bepaalde richting. Ja, je had ook andere keuzes kunnen maken en een ander probleem voor een ander publiek kunnen oppakken – net zoals je eerlijk moet zijn over situaties waarin een andere universiteit beter in staat is om een specifiek probleem te onderzoeken.”  

Ook Gautier benadrukte dat de samenleving in gemeenschappen is georganiseerd. Weten onderzoekers daarbij aansluiting te vinden, dan komen ze verder dan ze op eigen kracht hadden gekund. “Het grote probleem zit in het gebrek aan vertrouwen: veel mensen willen niet te maken hebben met instituties. Gemeenschappen hebben echter in de regel sleutelfiguren die wél worden vertrouwd. Als je aansluiting bij hen weet te maken, kun je vandaaruit een relatie met zo’n gemeenschap opbouwen.”  

Zijn activistische wetenschappers effectief geweest? 

Het wantrouwen in de wetenschap is soms fors. De universiteit kan dat doorbreken door zich anders op te stellen, sprak Kummeling zijn hoop uit. “Wetenschap is een contactsport. Als wij onze kennis tot nut willen maken en bij de samenleving willen brengen, zullen we ons op een andere manier tot de samenleving moeten verhouden. Als we afstand bewaren en alleen met boodschappen komen die betekenen dat mensen hun ‘leuke dingen’ kwijtraken, lukt dat niet. Wij hebben dus de opdracht om op een andere manier contact te leggen tussen de samenleving en de wetenschap.” 

De Utrechtse rector kijkt daarom met enige reserve naar veel activistische klimaatwetenschappers. “Ik heb helemaal niets tegen activistische wetenschappers; het is geweldig als mensen hun kennis naar de samenleving brengen. Je moet je echter wel afvragen hoe effectief je daarin bent. Als klimaatactivisten nu pleiten voor nog veel hardere acties, is mijn respons: kijk eens wat er de afgelopen maanden bij alle verkiezingen is gebeurd. Hebben partijen met aandacht voor het klimaat in hun programma nu winst geboekt? Nee. Als je die samenleving echt zo ver wilt krijgen dat ze iets gaan doen, moet je dat misschien op een andere manier proberen – bijvoorbeeld door public engagement in het onderzoek.”

The post “Ik heb helemaal niets tegen activistische wetenschappers, maar hoe effectief zijn ze?” first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Ik heb helemaal niets tegen activistische wetenschappers, maar hoe effectief zijn ze?” verscheen eerst op ScienceGuide.

‘Eerstegraads lerarenopleidingen in hbo verbeteren zich’

17 October 2024 at 10:19

Er zijn twee routes naar het eerstegraads leraarschap: via het hbo of het wo. De hbo-route beslaat 90 studiepunten die besteed worden aan de vier rollen van de eerstegrader: expert in een vakgebied, vakdidacticus, pedagoog en onderzoekend professional. De universitaire route kent 60 studiepunten die besteed worden aan (vak)didactiek en pedagogiek. 

Bij de eerstegraads hbo-lerarenopleidingen is daarnaast het post-initiële karakter van belang: het betreft onderwijs aan docenten die reeds tweedegraads bevoegd zijn en meestal al jarenlang werkzaam zijn. In overleg met hun werkgever volgen zij een opleiding voor de eerstegraadsbevoegdheid.  

In het najaar van 2023 zijn de eerstegraads lerarenopleidingen van Fontys, de HvA, NHL Stenden, de HU en de HAN gevisiteerd. Deze ‘vakmasters’ beslaan gezamenlijk het hele scala aan vakken in het voortgezet onderwijs. Alle afzonderlijke eerstegraads lerarenopleidingen zijn positief beoordeeld. Hier beschrijven we wat ons opviel tijdens deze visitaties. 

Twee keer zo veel eerstegraads hbo’ers dan wo’ers

Uit de visitaties blijkt dat de studenten van de eerstegraads hbo-lerarenopleidingen beschikken over een gedegen kennis van de inhoud en didactiek van het schoolvak en in staat zijn een bijdrage te leveren aan de vernieuwing van het onderwijs. 

Naast deze kwalitatieve bijdrage leveren deze studenten ook kwantitatief een aanzienlijke bijdrage. Op basis van ‘OCW in cijfers’ kunnen we constateren dat het hbo de afgelopen jaren ruim twee keer meer eerstegraads leraren afleverde dan het wo: zo’n 1700 hbo’ers om 700 wo’ers. 

In dit artikel beschrijven we onze observaties en conclusies aan de hand van vier thema’s: beroepsprofiel, onderzoek, visie op leren, en werkplekleren. Deze sluiten aan bij de documenten en de zelfevaluaties van de opleidingen. 

Voordat we deze thema’s successievelijk behandelen, willen we aangeven dat de opleidingen die we hebben bezocht, in vergelijking met zes jaar geleden, gegroeid zijn in: 

  • Kwaliteit docententeams en zelfvertrouwen opgedaan in de vele vormen van onderling contact (en de daarmee samenhangende discussie en convergentie op relevante punten tussen de opleidingen). 
  • Doorwerking van kennisbases in een gedegen programma voor de opleidingen.  
  • Toegenomen integratie van vakdidactiek en vakinhoud. 
  • Keuzemogelijkheden voor studenten. 

Deze groei zullen we bij de genoemde thema’s illustreren. 

Beroepsprofiel 

“Het mooiste is natuurlijk als je in je bovenbouwsectie een combinatie hebt van universitaire eerstegraders en hbo-eerstegraders. Die mix levert je school vakinhoudelijke verdieping, onderwijskundig leiderschap én praktische toepassing op. Complementariteit dus”, zei een schoolleider tijdens een van de visitaties.  

Wat ‘levert’ de hbo-eerstegrader precies op vo-scholen? Is diegene vak(didactisch) specialist, pedagoog op eerstegraads gebied en/of kartrekker in schoolontwikkeling? Het beroepsprofiel dat de basis vormt voor de eerstegraads lerarenopleidingen in het hbo, schetst tenminste zoiets: de eerstegrader levert verhoging van het niveau van het vak, verbetering van het leerproces van leerlingen, en een blik buiten het klaslokaal.  

De vak(didactische) specialist 

In de visitaties zagen we terug dat de hbo-eerstegraders het vak beheersen op expertniveau, over de kennis en vaardigheden beschikken die horen bij het eigen vakgebied, en de theoretische achtergronden van het vak kennen. Vanuit een helicopterview kunnen zij de leerstof van het schoolvak op een begrijpelijke en aansprekende manier uitleggen en demonstreren hoe ermee gewerkt moet worden.  

De vakinhoudelijke kenmerken van de eerstegrader leverde boeiende gesprekken op tijdens de visitaties. Het expertgehalte van de eerstegrader op het gebied van de vakinhoud werd doorgaans geformuleerd  als ‘veel meer dan de tweedegrader’. Hier ligt dus een uitdaging om de eigenheid van de eerstegraads hbo-lerarenopleidingen te formuleren: niet alleen méér, maar ook verdiepende vakinhoud.  

Een vergelijkbare uitdaging ligt in de preciezere formulering van het vakdidactisch onderzoek waarmee de meeste studenten afstuderen. De precieze opzet daarvan is soms nog enigszins diffuus. Wat maakt de eerstegrader een vak(didactisch) specialist die het vak en vakdidactiek kan optillen naar een hoger niveau?  

Pedagogische rol 

Ook de pedagogische rol van de hbo-eerstegrader vormt een uitdaging. Bij de herijking van het beroepsprofiel in 2021 is aan de expertrol, de rol van vakdidacticus en de rol van onderzoekende professional, de rol van pedagoog toegevoegd.  

De vakdidactische rol van de eerstegrader loopt over in de pedagogische rol: daarin figureren niet alleen begrippen zoals samenwerkend leren of interdisciplinair denken, maar ook motiveren en communiceren met leerlingen over het vak. Daardoor is de invulling van de pedagogische rol geen eenvoudige opgave. Wellicht zoeken veel opleidingen daarom nog naar een goede programmatische invulling van deze rol. Het uitwisselen van kennis en ervaringen zou op dit punt niet verkeerd zijn.  

De blik naar buiten het klaslokaal: kartrekker in de school en daarbuiten  

De lat voor eerstegraders ligt hoog. Ze moeten niet alleen een gedeelde visie op het vak en de vakdidactiek kunnen uitdragen, maar ook kunnen functioneren binnen de eigen vakgroep, binnen de school, én buiten de school, namelijk om landelijke of internationale ontwikkelingen te kunnen beïnvloeden.  

Tijdens de visitaties constateerden we dat de studenten zowel op de werkplek als in het curriculum op hun kartrekker-vaardigheden worden aangesproken. Studenten ervaren daarbij wat (vakoverstijgend) samenwerken is. Dat gebeurt echter vaak eerder impliciet dan expliciet. Het verdient daarom aanbeveling dat opleidingen dit vakoverstijgende element meer benoemen en formuleren in veranderkundige competenties.  

Ten aanzien van het beroepsprofiel liggen dus drie verschillende elementen bij de opleidingen op tafel als het gaat om de rollen van de eerstegrader. Tijdens de visitaties bespraken we met de opleidingen:  

  • Ten aanzien van de vakinhoud is meer aandacht voor het formuleren van het ‘verdiepende’ bij de eerstegrader wenselijk. 
  • De eigenheid van het vakdidactische en pedagogische in het eerstegraadsgebied kan nog helderder omschreven worden. 

Kartrekker-vaardigheden zijn veelvuldig aanwezig in curriculum en werkplek, maar het expliciteren van de veranderkundige competenties is een uitdaging. De ingrediënten zijn er. Dat is mooi. Het recept verschilt echter nog per opleiding. De opdracht is nu duidelijk: recepten uitwisselen. 

Onderzoek 

In het verleden was onderzoek voor veel studenten een struikelblok. Nu zoekt de sector naar een invulling waarbij onderzoek beter aansluit bij het werk van een hbo-opgeleide eerstegraads leraar.  

De rol en plaats van onderzoek is ingebed in landelijke afspraken. Naast de ‘professionele masterstandaard’, een belangrijke richtlijn, omschrijft de generieke kennisbasis wat we van de ‘onderzoekende professional’ mogen verwachten. De eerstegraads leraar beschikt over onderzoekend vermogen op eerstegraads niveau, dat wordt ingezet om complexe (vakdidactische) vraagstukken methodisch grondig te analyseren en op een onderbouwde manier te komen tot mogelijke ontwerpen, interventies en oplossingen.  

In de kalibratiegroep van de LOVM is de afgelopen jaren gezocht naar een manier om het uitvoeren van onderzoek op een betekenisvolle manier te verbinden met het werk van een eerstegraads leraar, de school en (vakdidactisch) theoretische verdieping Onderzoek moet dus een ondersteunende functie hebben ten aanzien van (vak)didactiek en schoolontwikkeling. 

Onderzoek als middel

Tijdens de visitaties zagen we dat onderzoek op verschillende manieren vorm krijgt in de bezochte opleidingen.  

  • In alle gevallen is het doen van onderzoek geen doel op zich, maar een middel om oplossingen te initiëren voor een vraagstuk in de school, sectie of vak. Doorwerking in de school is een belangrijk onderdeel van de nagestreefde doelen. Vaak gaat het om kort-cyclisch ontwerponderzoek, al dan niet uitgevoerd in samenwerking met anderen. Studenten ervaren daarbij wat (vakoverstijgend) samenwerken oplevert voor hun professionele ontwikkeling. 
  • Bij het doen van onderzoek staat het proces van onderzoekend handelen centraal. Het onderzoeksproces is een middel om tot bruikbare beroepsproducten zoals een lesontwerp of leerlijn te komen.  

We vinden het positief dat de hbo-opleidingen afstappen van ‘grote’ onderzoeken en in plaats daarvan zoeken naar vormen die zowel het onderzoekend vermogen van de student vergroten als nuttig zijn voor de schoolpraktijk. Een belangrijk aandachtspunt betreft echter een exactere definiëring en beoordeling van het niveau van het onderzoekend vermogen. Vanuit de professionele masterstandaard worden vooral de elementen ‘meesterschap’ en ‘doorwerking’ verbonden aan onderzoek, terwijl de opleidingen en de LOVM vooral peilen welke theoretische diepgang en methodische grondigheid passen bij eerstegraads hbo-niveau. De uitdaging ligt nu in (1) het realiseren van kort-cyclisch onderzoek dat voldoende diepgang en methodische grondigheid heeft, maar (2) evenzeer behapbaar en praktisch relevant is.  

Visie op leren  

De ‘visie op het leren’ verwoorden de opleidingen met de volgende woorden: uitgaan van authentieke praktijksituaties, veel nadruk op leren in teams binnen de opleiding, vraaggericht en blended learning als basis, en integraal leren. Die termen typeren daadwerkelijk het leren van de eerstegraads hbo-student, bleek tijdens de visitaties.  

Bovengenoemde termen zijn echter ook toepasbaar op bacheloropleidingen. Bij ‘uitgaan van authentieke praktijksituaties’ of ‘vraaggericht leren’ zou scherper geformuleerd kunnen worden wat daar precies de ‘eerstegraads manier van leren’ is. Onderscheid is immers van belang: hoe scherper de visie op het leren van eerstegraads hbo-studenten wordt geformuleerd, hoe behulpzamer deze is bij het selecteren en prioriteren in het volle curriculum.  

De eerstegraads hbo-lerarenopleidingen worden bevolkt door deeltijd en duale studenten. Het is voor hen een hele toer om studie en baan met elkaar te combineren. Om het onderwijs toegankelijker en aantrekkelijker te maken, en studenten meer regie over hun eigen leerproces te geven, is zowel praktische als onderwijskundige flexibilisering van de opleidingen nodig. Opleidingen spannen zich daartoe duidelijk zichtbaar in, bijvoorbeeld door de sturing vanuit een vaststaand onderwijsaanbod beperken, te kijken hoe (praktijk)ervaring van een student in de opleiding kan worden benut, en te werken met leeruitkomsten, wat onderwijs makkelijker laat afstemmen om individuele studenten. Het werken met online leren, leerwegonafhankelijke toetsing en validering versterkt dit.  

In theorie kunnen studenten de 90 studiepunten van hun opleiding behalen via een twee- of driejarig traject. In de praktijk doen veel studenten langer over de studie. Vooral het lerarentekort is daaraan debet, omdat werkende studenten extra worden ingezet door hun school. ‘Versnellen’, zoals opleidingen flexibilisering vaak opvatten, staat voor studenten niet voorop; zij willen eerder maatwerk, bijvoorbeeld vertraging of verder studeren op een ander moment.  

Werkplekleren 

De eerstegraadsopleidingen in het hbo kennen een sterke focus op de beroepspraktijk van de studenten. De werkplek is niet alleen een belangrijke vakdidactische en vakinhoudelijke leerplek, maar fungeert ook als de plek waar daadwerkelijk gewerkt wordt aan doorwerking, kennisontwikkeling en innovatie. Daarnaast verzamelen studenten hier de bewijsstukken waarmee ze hun leeruitkomsten aantonen.  

De ontwikkeling naar het werken met leeruitkomsten is mede ingezet om zo een sterkere verbinding van onderwijsinhoud met de praktijk te realiseren. De leeruitkomsten kunnen namelijk altijd aangetoond worden vanuit beroepstaken en –producten. De schoolpraktijk is dus een integraal onderdeel van de eerstegraads lerarenopleidingen.  

Eerstegraadsopleidingen zijn sterk verankerd in het werkveld. Studenten worden in principe minimaal één keer op hun werkplek tijdens een les bezocht door een docent van de opleiding, waarbij de werkplekbegeleider aanwezig is.  

Een aantal opleidingen kiest ervoor om altijd de eigen vakdidacticus op lesbezoek te laten gaan. Die vakdidacticus bezoekt niet alleen de student in kwestie, maar liefst ook de vaksectie, zodat het bereik van de vakdidacticus in de school groter kan worden. Dat maakt het voor de student gemakkelijker om diens studie zichtbaar te maken binnen de school, wat het werkplekleren sterk verbetert.  

Drie uitdagingen bij werkplekleren

Ten aanzien van het werkplekleren zijn er drie uitdagingen: de borging van de kwaliteit van de begeleiding van het werkplekleren, de focus op doorwerking en de eigen regie bij de student. 

De borging van de kwaliteit van de werkplekbegeleiding hangt samen met het inhoudelijke niveau aldaar. Vooral als er geen eerstegraads docenten op de werkplek aanwezig zijn, is dat lastig. Er zijn echter allerlei oplossingen denkbaar, bijvoorbeeld het online volgen van de lessen door de vakdidacticus, het laten opnemen van de lessen en die op het instituut bespreken of een eerstegrader van een andere, aanverwante, vakgroep op school vragen als begeleider.   

Opleidingen willen duidelijk de doorwerking in de beroepspraktijk verder versterken. Ook hiervoor geldt dat er dan wel een stevige begeleider in die beroepspraktijk moet zijn. Anders is lastig te bepalen of de school de student op de juiste manier heeft begeleiden er werkelijk sprake is van doorwerking. 

Wat betreft de eigen regie van de student zien we dat die bij sommige opleidingen vooral verondersteld wordt. Andere opleidingen hebben meer aandacht voor het aanleren van een handelingsrepertoire ten aanzien van het eigen leren. In dat opzicht kunnen opleidingen veel van elkaar leren.  

Tot slot 

De eerstegraads hbo-lerarenopleidingen hebben sinds de vorige visitatieronde van 2017 flinke kwaliteitsslagen gemaakt. Zo zijn er belangrijke elementen aan het beroepsprofiel toegevoegd, krijgt het praktijkonderzoek meer diepgang, is er sprake van flexibilisering en wordt het werkplekleren meer en meer een integraal onderdeel van de opleiding. De hogescholen tonen zich in staat eerstegraads docenten af te leveren die een expert zijn op hun vakgebied en kartrekker ten aanzien van de vernieuwing van het (vak)onderwijs.  

In het verlengde daarvan hebben hogescholen de kans hun rol als expertisecentrum te versterken. De onderzoeksagenda van de eerstegraads hbo-lerarenopleidingen kan dit verstevigen – mede doordat ze landelijk hecht samenwerken, zowel op het hogeschool- als vak niveau. Sinds 2012 wordt een jaarlijkse peer review georganiseerd voor de vertaling van de kennisbases naar curricula en toetsing. Voor het praktijkgestuurd onderzoek wordt sinds 2016 jaarlijks een landelijke peer review georganiseerd door lectoren, associate-lectoren en onderzoeksbegeleiders. Deze landelijke samenwerking kunnen de opleidingen nog duidelijker op de kaart zetten. 


Dit artikel is geschreven door Ruud van der Herberg, Bob Koster, Quinta Kools, René Karman, Piet Murre en Joséphine Rutten, voorzitters van de visitatiepanels.

The post ‘Eerstegraads lerarenopleidingen in hbo verbeteren zich’ first appeared on ScienceGuide.

Het bericht ‘Eerstegraads lerarenopleidingen in hbo verbeteren zich’ verscheen eerst op ScienceGuide.

Breder scala aan selectiemethoden verhoogt diversiteit aan universiteit 

9 October 2024 at 11:31

Recent onderzoek van de Erasmus Universiteit biedt nieuwe inzichten over de effectiviteit en eerlijkheid van verschillende selectiemethoden voor het hoger onderwijs. De Rotterdamse onderzoekers wilden bepalen welke selectiemethoden de beste voorspelling van studiesucces bieden, en tevens zorgen voor een diverse studentpopulatie. Daartoe onderzochten ze het gebruik van verschillende selectie-instrumenten: eindexamencijfers van de middelbare school (pu-GPA), een curriculum-sample test (CST), een beoordeling van de motivatie om psychologie te studeren, en een algemene studiemotivatietest. 

Diversiteit bij selectie blijft een uitdaging 

Universiteiten worstelen met het vinden van een balans tussen het selecteren van de meest geschikte kandidaten en het waarborgen van gelijke kansen voor studenten met verschillende achtergronden, schrijven de onderzoekers. In Nederland hebben studenten met een allochtone achtergrond – gedefinieerd als studenten met ten minste één ouder die buiten Nederland is geboren – een lagere kans hebben op toelating tot selectieve programma’s, wees eerder onderzoek uit. 

Hoewel eindcijfers op de middelbare school een sterke voorspeller zijn van studiesucces in het hoger onderwijs, vermindert het ook de selectiekansen voor studenten uit etnische minderheidsgroepen. Daarom maken veel Nederlandse onderwijsinstellingen gebruik van aanvullende selectiemethoden. Zeventig procent van de selectieve opleidingen gebruikt motivatiebeoordelingen, en zo’n dertig procent van de selectieve programma’s selecteert studenten op basis van inhoudspecifieke examens, toont eerder onderzoek van de Onderwijsinspectie. 

Aanvullende instrumenten 

Het gebruik van deze aanvullende instrumenten zou de selectiekansen van studenten uit etnische minderheidsgroepen kunnen vergroten. Deze instrumenten vertonen mogelijk kleinere etnisch gebaseerde scoreverschillen dan de eindcijfers op de middelbare school. Eerder onderzoek suggereerde daarom dat het combineren van verschillende toelatingsinstrumenten tot een diversere studentenpopulatie kan leiden. 

De Rotterdamse onderzoekers namen de proef op de som en verzamelden gegevens van 306 studenten die in 2020 aan een psychologieopleiding begonnen bij een niet nader gespecificeerde universiteit in Nederland. De kandidaten moesten een toelatingsbeoordeling afleggen die bestond uit vier componenten: pu-GPA, een CST, motivatiesterkte voor het studeren van psychologie (PSY-motivatie) en een algemene studiemotivatie. De CST en motivatiebeoordelingen werden online afgenomen na een voorbereidingsperiode waarin kandidaten studiemateriaal kregen aangeboden. 

In het onderzoek werd specifiek gekeken naar verschillen tussen studenten met een Nederlandse achtergrond en studenten met een niet-westerse migratieachtergrond. De onderzoekers analyseerden de scores van deze studenten op de verschillende selectie-instrumenten en vergeleken deze met hun academische prestaties in het eerste jaar. Voor elk aanvullend selectie-instrument werd bepaald of er sprake was van differentiële predictie – oftewel, of de instrumenten even nauwkeurig waren in het voorspellen van succes voor verschillende etnische groepen. 

Verschillen tussen etnische groepen 

Uit de resultaten blijkt dat eindexamencijfers van de middelbare school een sterke voorspeller zijn van studiesucces in het eerste jaar van de universitaire studie. Dit selectie-instrument laat echter ook de grootste verschillen tussen etnische groepen zien, waarbij studenten met een niet-westerse migratieachtergrond gemiddeld lagere scores behaalden. 

De curriculum-sample test, waarbij studenten taken uitvoeren die vergelijkbaar zijn met het echte studieprogramma, geeft daarentegen veelbelovende resultaten. Deze test vertoonde kleinere verschillen tussen etnische groepen in vergelijking met eindexamencijfers, terwijl de voorspellende waarde voor studiesucces behouden bleef. Dit suggereert dat de CST een waardevol alternatief zou kunnen zijn voor traditionele selectiemethoden. 

Beperkte voorspellende waarde 

Interessant genoeg bleken de motivatiebeoordelingen, die nu door de meeste selectieve opleidingen worden gebruikt, weinig tot geen verschillen te vertonen tussen etnische groepen. Dit is een positieve bevinding vanuit het oogpunt van diversiteit. De voorspellende waarde van motivatiebeoordelingen voor academische prestaties is echter beperkt. De onderzoekers suggereren dat dit mogelijk te wijten is aan sociaal wenselijke antwoorden die kandidaten geven. 

Een samengestelde score, die alle selectie-instrumenten combineerde, verminderde de etnische verschillen in de uiteindelijke selectie, luidt een andere belangrijke bevinding. Dit ondersteunt het idee dat een diverse reeks selectiemethoden kan bijdragen aan een meer diverse studentenpopulatie. 

Selectie voor diverse studentenpopulatie 

De curriculum-sample tests hebben veel potentieel als middel om etnische verschillen in selectiescores te verminderen, zonder in te boeten aan voorspellende waarde, concluderen de onderzoekers. Ze suggereren dat het gebruik van CST’s, in combinatie met andere selectiemethoden, kan helpen bij het creëren van een meer diverse studentenpopulatie in het hoger onderwijs. 

De auteurs pleiten daarom voor verder onderzoek naar curriculum-sample tests in verschillende studierichtingen en contexten om de generaliseerbaarheid van hun bevindingen te bevestigen. Daarnaast suggereren ze dat universiteiten zouden kunnen experimenteren met samengestelde selectiescores die verschillende instrumenten combineren. 

The post Breder scala aan selectiemethoden verhoogt diversiteit aan universiteit  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Breder scala aan selectiemethoden verhoogt diversiteit aan universiteit  verscheen eerst op ScienceGuide.

Ook in tijden van bezuinigingen moeten universiteiten werkdruk verlagen, vindt Bruins 

30 September 2024 at 14:58

Minister Eppo Bruins (NSC) heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd waarin hij reageert op een recent onderzoek van de Nederlandse Arbeidsinspectie naar de psychosociale arbeidsbelasting op universiteiten. De minister uit zijn zorgen over de aanhoudend hoge werkdruk onder het wetenschappelijk personeel en kondigt maatregelen aan om deze problematiek aan te pakken. 

Onderzoek werkdruk na vele meldingen WOinActie 

Het onderzoek van de Arbeidsinspectie toont aan dat werkdruk een persistent probleem is op Nederlandse universiteiten. Meer dan zeventig procent van de werknemers ervaart regelmatig stress als gevolg van de hoge werkdruk. De oorzaken hiervan zijn divers, waaronder regel- en verantwoordingsdruk, prestatiedruk, ambitieuze doelstellingen en de wijze van financiering van onderzoek en onderwijs, concludeert de Arbeidsinspectie. Het onderzoek kwam tot stand na vele meldingen van WOinactie over de hoge werkdruk.  

Minister Bruins benadrukt dat het welzijn van werknemers altijd voorop moet staan, ook in tijden van bezuinigingen. “Ik maak me zorgen over de hoge werkdruk die er al jaren is op onze universiteiten. Ook de niet-doeltreffende aanpak ervan vind ik zorgelijk”, schrijft. Universiteiten zijn als werkgevers verantwoordelijk voor een gezonde en sociaal veilige werkomgeving, ongeacht de bestaande financiële kaders, vindt hij. 

Opvolging van universiteiten is marginaal geweest 

Hoewel de universiteiten in de afgelopen jaren plannen hebben ontwikkeld om de werkdruk te verminderen, blijkt uit het rapport van de Arbeidsinspectie dat de opvolging van eerder gegeven aandachtspunten marginaal is geweest. De genomen maatregelen betreffen vooral het individueel niveau, en zijn niet voldoende om onderliggende oorzaken weg te nemen. 

De minister juicht dan ook de recente cao-afspraken toe, waarin is overeengekomen om gestructureerd de oorzaken van werkdruk te verbinden met passende oplossingen op alle niveaus van de universiteiten. Hij dringt er bij de universiteiten op aan om snel daad bij het woord te voegen. 

Selectief talentbeleid moet ook werkdruk verlagen 

Een belangrijk aspect in de aanpak van werkdruk is volgens de minister een selectief talentbeleid. Universiteiten moeten keuzes maken en helder zijn richting hun promovendi over loopbaanperspectieven. “Er is niet voor iedereen plek in het systeem”, aldus Bruins – het credo dat tevens dient als verantwoording voor de bezuiniging op starters- en stimuleringsbeurzen. Hij benadrukt dat promovendi ook van grote waarde kunnen zijn in het bedrijfsleven of de publieke sector. 

De minister onderstreept de noodzaak voor universiteiten om bewuste keuzes te maken in hun onderwijs- en onderzoeksaanbod, mede gezien de verwachte krimp in studentenaantallen en bezuinigingen op de bekostiging van hoger onderwijs en onderzoek. Hij zegt hierover in gesprek te gaan met NWO en UNL. Met hen wil hij verkennen hoe eerder gedane voorstellen voor het verlagen van de druk op het wetenschapssysteem kunnen worden geïmplementeerd. 

Bruins steunt daarnaast de cultuurverandering die is ingezet met het landelijke programma Erkennen & Waarderen. Dit programma streeft naar een gezondere academische cultuur waarin alle talenten worden gewaardeerd. “Hoe beter dit programma wordt uitgevoerd, hoe beter de werkdruk kan worden geadresseerd”, stelt hij. 

Een pijnlijke keuze die ik moest maken 

Om de universiteiten te helpen bij het verlagen van de werkdruk, stelt de minister gemiddeld 78 miljoen euro per jaar beschikbaar tot en met 2031. Dat is een bedrag dat overblijft van alle bezuinigingen op de starters- en stimuleringsbeurzen. “Dit is echter ten koste gegaan van de startersbeurzen. Dit is een pijnlijke keuze die ik moest maken, want de startersbeurzen hadden onder andere als doel om de werkdruk te verlagen”, schrijft Bruins 

Hij vraagt de universiteiten om voorstellen te doen voor de besteding van deze overgebleven middelen, aangezien zij volgens hem het beste kunnen inschatten hoe deze effectief kunnen worden ingezet. 

Voortgang monitoren via bestaande maatregelen 

De minister benadrukt tot slot het belang van het beperken van administratieve lasten, zowel van zijn kant als van de kant van de universiteiten zelf. Hij zal de voortgang monitoren via bestaande afspraken en in gesprek blijven met de universiteiten over de effectiviteit van hun inspanningen, laat hij weten. 

Ook wijst minister Bruins erop dat de Arbeidsinspectie heeft aangekondigd in 2025 een nieuw inspectieproject te starten. Dit zal moeten uitwijzen in hoeverre de universiteiten erin zijn geslaagd om de aandachtspunten op te volgen en een gezonde en veilige werkplek te bieden. Bij overtredingen zal handhaving worden gestart, meldt hij. 

The post Ook in tijden van bezuinigingen moeten universiteiten werkdruk verlagen, vindt Bruins  first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Ook in tijden van bezuinigingen moeten universiteiten werkdruk verlagen, vindt Bruins  verscheen eerst op ScienceGuide.

“Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt”

25 September 2024 at 11:48

Doorgaan op de oude voet is geen optie, zag Van Duivenboden, die in 2014 de overstap maakte van het bedrijfsleven naar het onderwijs. “Die oude voet is, samengevat, de homo economicus. In dat paradigma dachten we: als ik mijn eigen belang dien, gaat de rest meeprofiteren. Ondertussen zijn we erachter dat we met het Nederlandse consumptiepatroon vier aardbollen nodig hebben om daarin te kunnen voorzien. Dat gaan we dus niet lang volhouden. Daarom richten wij ons op de homo florens, de bloeiende mens, en spreken we over kwalitatieve in plaats van kwantitatieve groei.”  

Ook Jager, die jarenlang als expert voor Canon in Azië zat en de wrange combinatie van enerzijds de jacht op geld en anderzijds enorme ongelijkheid leerde kennen, trok met een missie vanuit het bedrijfsleven naar het onderwijs. Zo kwam hij als docent terecht bij de opleiding International Business van Saxion, waar hij tweeënhalf jaar geleden opleidingsmanager werd. 

Met het gehele team van de opleiding en steun van de academiedirecteur gingen Jager en Van Duivenboden aan de slag met de curriculumvernieuwing – want het moest anders.

De generatie die niet weet hoe het moet

Als het niet moet zoals vroeger, hoe dan wel? Dat antwoord heeft de opleiding niet, zeggen Jager en Van Duivenboden – “maar daarover gaan we juist het gesprek aan met studenten. We gaan ze niet vertellen wat ze moeten doen, we gaan het gesprek met hen voeren. Daar mag het best schuren, want wij kunnen niet meer zeggen dat wij precies weten hoe het moet. Sterker nog, wij zijn de eerste generatie die heeft bewezen dat we niet weten hoe het moet. ‘We weten het nog niet, maar zullen we vast samen beginnen’ – dat wordt de uitnodiging aan studenten”, aldus Van Duivenboden.   

Het blijft een business-opleiding, benadrukken zowel Jager als Van Duivenboden meermaals. “Het is ook niet zo dat we allerlei strikte geboden prediken; het is international business, er moet geld verdiend worden”, is Jager helder. “Al vanaf dag één werken studenten met concrete vraagstukken van bedrijven uit de regio.” De opleiding probeert studenten echter wel, in samenwerking met het lectoraat Duurzame Businessmodellen, een gereedschapskist mee te geven waarmee ze niet alleen iets kunnen signaleren, maar ook verandering kunnen brengen.  

“Misschien kun je iets op een goedkope manier laten produceren, maar waarom is dat zo goedkoop?”, geeft Van Duivenboden als voorbeeld. “Stel dat je straks inkoper bent bij IKEA; zoek je dan in Nederland, waar het duurder is, of ga je naar Bangladesh, waar het goedkoper is, maar de arbeidsomstandigheden veel slechter zijn? ‘Ik heb het antwoord niet’, zegt de docent dan, ‘maar wat zou jij doen?’” 

Als studenten binnenkomen bij Saxion, zijn ze al zeventien of achttien jaar opgeleid in “een soort consumentisme”, schetst Van Duivenboden. “Wij zetten ze bewust in de productierol.” Die uitnodiging wordt goed verstaan, merkt hij. “Er is ten eerste een soort behoefte aan perspectief, aan iets zinvols dat ze met hun leven kunnen doen. In de afgelopen zeven jaar is daar een enorme kentering in gekomen. Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt. Het gesprek daarover voeren is tegelijkertijd best confronterend: vaak hebben ze dat nog niet eerder gedaan.” 

Een curriculum moet wel belichaamd worden

Curriculumvernieuwing is een grote klus – te meer als ook de grondhouding moet veranderen. Gevraagd naar de belangrijkste pijler onder die vernieuwing, wijst Van Duivenboden op de acht jaar waarin hijzelf en anderen bezig waren met de cultuurverandering. “Onderwijs wordt gemaakt door de mensen die in de klas met studenten bezig zijn. Een curriculum maken is één, maar het moet wel belichaamd worden. Je moet dus met elkaar een beweging creëren. Dat is in mijn optiek een van de moeilijkste dingen.” 

Het begint al bij de wens om studenten op een andere manier met de werkelijkheid te laten omgaan en hen daarover kritisch te laten zijn. “Dan is natuurlijk de eerste vraag aan de docent: hoe ga jíj om met jouw werkelijkheid, en hoe kritisch ben jíj? Gezamenlijk die houding ontwikkelen en zo’n cultuuromslag maken, dat doe je niet zomaar.”  

De belangrijkste tegenwerping luidde lange tijd: het past niet in de landelijke profielen van de opleidingen International Business. “Die profielen zijn inmiddels echter bijgesteld, waarin we zelf veel verantwoordelijkheid hebben genomen. Eerder was er wel ruimte voor bijvoorbeeld conscious business, maar vooral op persoonlijke titel van docenten. Nu hebben we echt als School of Finance & International Business een identiteitsbewijs waarin staat dat wij investors in meaningful business zijn.” 

Bedrijfsleven vraagt hier steeds meer om

In het bedrijfsleven heeft hij al het een en ander gezien, maar als opleidingsmanager maakt Jager voor het eerst een curriculumvernieuwing mee. Dat maakt het spannend, erkent hij. “Anderzijds heb ik heel veel vertrouwen door de manier waarop we het hebben aangepakt. Het is echt vanuit docenten zelf gekomen; ze hebben bijvoorbeeld zelf kunnen opgeven welke modules ze wilden ontwikkelen. Ze nemen echt eigenaarschap. Ik ben heel trots op hoe dat gegaan is. En als je vertrouwt op de kritische geest en talenten van je studenten, moet je dat ook doen bij docenten.” 

Daarnaast zit het bedrijfsleven verlegen om studenten met een bredere blik, weet Jager. “Ze komen steeds nadrukkelijker met de vraag om hulp bij de duurzame transitie. Op hun beurt worden ze daarover weer bevraagd door klanten en aandeelhouders. Omdat bedrijven soms vastzitten in een bepaald patroon, hebben ze behoefte aan jongeren die dat kunnen veranderen.” 

Onderwijs moet aansluiting vinden bij deze generatie studenten

Geheel in de geest van het nieuwe curriculum profiteren dus meerdere partijen hiervan: het bedrijfsleven, de studenten, de brede maatschappij – en het onderwijs, betoogt Van Duivenboden. “Als onderwijs hebben we de uitdaging om de aansluiting met onze studenten te herstellen. Waar liggen ze wakker van? Van alle vraagstukken in de wereld waarmee ze zelf niet zomaar raad weten. In plaats van oude lessen blijven herhalen, moeten we in onze opleidingen teruggaan naar de vragen: waar ligt deze generatie studenten wakker van, en wat hebben ze nodig?” 

The post “Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt” first appeared on ScienceGuide.

Het bericht “Deze generatie wil betekenis zien en weten waaraan ze bijdraagt” verscheen eerst op ScienceGuide.

De neoliberale universiteit zit de maatschappelijk betrokken academicus in de weg

13 August 2024 at 11:54

Een recente studie gepubliceerd in het Journal of Higher Education Policy and Management werpt licht op de complexe relatie tussen academisch werk en activisme. Het onderzoek, uitgevoerd door een interdisciplinair team van vijf wetenschappers verbonden aan de twee universiteiten in Amsterdam, verkent de vraag of academici zich zouden moeten bezighouden met activisme. De wetenschappers, die allemaal lid zijn van de Amsterdam Young Academy, komen in het onderzoek zelf ook aan het woord om aan te tonen hoe zij omgaan met activisme als wetenschapper.

Toenemende polarisatie en de opkomst van anti-intellectualisme

In een tijdperk van toenemende polarisatie en de opkomst van anti-intellectualisme besloot een multidisciplinaire groep jonge academici gevestigd in Amsterdam om samen te komen en deze problematiek te bespreken, zo schrijven zij aan het begin van hun onderzoek. “Hoewel niet ieder van ons zichzelf beschouwt als een wetenschapsactivist, hebben we allemaal situaties meegemaakt die ons ertoe brachten om na te denken over de complexe relatie tussen wetenschap en activisme.”

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

De studie is volgens de Amsterdamse onderzoekers uitgevoerd vanuit de overtuiging dat er behoefte is aan meer inzicht in de rol van wetenschappers in publieke en politieke kwesties, inclusief betrokkenheid bij sociale rechtvaardigheid. Het interdisciplinaire karakter van het onderzoek maakt vergelijkingen mogelijk tussen hoe activisme wordt gedefinieerd, waargenomen, beoefend en al dan niet verwelkomd in verschillende vakgebieden.

Persoonlijke reflecties met systematische analyse

De onderzoekers kozen voor een innovatieve onderzoeksmethode genaamd collaboratieve auto-etnografie. Deze methode combineert persoonlijke reflecties met systematische analyse om gedeelde ervaringen binnen een gemeenschappelijke context te onderzoeken. Door hun eigen ervaringen en perspectieven te delen en kritisch te analyseren, konden de onderzoekers diepgaande inzichten verkrijgen in de uitdagingen en mogelijkheden van academisch activisme.

Het onderzoeksteam bestond uit experts uit verschillende disciplines: sociologie, rechten, psychologie, mediastudies en medische wetenschappen. Deze diverse samenstelling stelde hen in staat om het onderwerp vanuit verschillende invalshoeken te benaderen. De onderzoekers deelden hun persoonlijke ervaringen en reflecties over academisch activisme binnen hun eigen vakgebieden.

Strikte protocollen en richtlijnen

Uit de studie kwam naar voren dat er aanzienlijke verschillen bestaan in hoe academisch activisme wordt gepercipieerd en beoefend in verschillende disciplines. In sommige vakgebieden, zoals sociologie en psychologie, lijkt maatschappelijke betrokkenheid meer geaccepteerd en zelfs aangemoedigd te worden. In andere vakgebieden, zoals geneeskunde, heerst er meer terughoudendheid ten aanzien van activisme. Dit wijst op de strikte protocollen en richtlijnen in de geneeskunde, inclusief de eed van Hippocrates, die artsen verplicht om objectief en onpartijdig te blijven.

Een belangrijk thema dat uit het onderzoek naar voren kwam, is de spanning tussen academische vrijheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid. De onderzoekers benadrukken dat academici een unieke positie innemen om bij te dragen aan publieke debatten en sociale verandering, maar waarschuwen ook voor de potentiële valkuilen van activisme. Ze wijzen op het risico dat persoonlijke overtuigingen de objectiviteit van onderzoek kunnen beïnvloeden of dat academici hun expertise kunnen overschrijden bij het innemen van publieke standpunten.

Als voorbeeld van hoe maatschappelijke impact niet moet worden gebruikt, noemt Ladan Rahbari, Jordan Peterson. “Die geen expert is op het gebied van gender of klimaatwetenschap, maar zich toch mengt in onwetenschappelijke discussies over deze onderwerpen. Het probleem is niet dat hij deze ideeën heeft; daar heeft hij zowel als persoon als academicus recht op. Het wordt problematisch wanneer iemand deelneemt aan schijnbaar academische gesprekken over onderwerpen waarover hij niet goed geïnformeerd is. De autoriteit als ‘expert’ in een bepaald veld wordt dan gebruikt om persoonlijke opvattingen te rechtvaardigen die verhuld worden in academisch discours, maar die niet binnen zijn initiële wetenschapsveld vallen.”

Hoge werkdruk, publicatiedruk en precaire arbeidsomstandigheden

De studie belicht ook de institutionele barrières die academisch activisme kunnen belemmeren. Factoren zoals hoge werkdruk, publicatiedruk en precaire arbeidsomstandigheden kunnen het voor academici moeilijk maken om zich actief met maatschappelijke kwesties bezig te houden. Bovendien kan betrokkenheid bij activisme in sommige gevallen negatieve gevolgen hebben voor de carrièreperspectieven van academici.

Een van de participanten in het onderzoek ontving een waarschuwing nadat hij een kritisch artikel in Het Parool had geschreven over corruptie en gebrek aan transparantie op universiteiten. “Toen ik zelf een artikel publiceerde waarin ik het belang van transparantie binnen universiteiten besprak, werd ik na de publicatie door collega’s gewaarschuwd om ‘geen bruggen te verbranden’. Ze gaven ook aan dat het artikel vooraf door bureau communicatie had moeten worden goedgekeurd.”

De studie concludeert dat er geen eenduidig antwoord is op de vraag of academici zich met activisme zouden moeten bezighouden. In plaats daarvan pleiten de onderzoekers voor een genuanceerde benadering die rekening houdt met de specifieke context van elk vakgebied en de individuele omstandigheden van academici.

Meer erkenning en waardering van publieke betrokkenheid

De onderzoekers doen enkele aanbevelingen om de relatie tussen academisch werk en maatschappelijk engagement te verbeteren. Ze pleiten voor meer erkenning en waardering van publieke betrokkenheid binnen academische instellingen. Ook suggereren ze dat universiteiten meer ondersteuning zouden kunnen bieden aan academici die zich willen bezighouden met activisme, bijvoorbeeld door middel van specifieke financieringsmogelijkheden of prijzen voor maatschappelijke impact.

Daarnaast benadrukken de onderzoekers het belang van interdisciplinaire samenwerking om de kloof tussen verschillende vakgebieden te overbruggen. Ze stellen voor om discussies over de rol van academici in de samenleving en de waarde van publieke betrokkenheid op te nemen in academische curricula.

Het onderzoek roept ook op tot een bredere discussie over de rol van universiteiten als instellingen bij het bevorderen van maatschappelijk engagement. Hoewel veel universiteiten steeds meer investeren in onderzoek met maatschappelijke impact, waarschuwen de onderzoekers voor het risico dat deze initiatieven te zeer worden ingekaderd binnen neoliberale tendensen in de academische wereld.

De verantwoordelijkheid ligt vaak uitsluitend bij individuele wetenschappers

Niettemin blijft er volgens de onderzoekers een voortdurende uitdaging bestaan in het afstemmen van initiatieven op het gebied van ‘maatschappelijke impact’ met de bredere neoliberale trends binnen de academische wereld, waarbij de verantwoordelijkheid voor maatschappelijke impact vaak uitsluitend bij individuele onderzoekers wordt gelegd. Omdat er steeds meer nadruk ligt op het publiceren in hoog aangeschreven wetenschappelijke tijdschriften.

Universiteiten en onderzoeksfinanciers verwachten daarnaast vaak een zekere mate van maatschappelijke betrokkenheid, hoewel dit soms wordt ingekaderd in de neoliberale term van ‘valorisatie’. Het is echter van groot belang om voorzichtig te zijn en de valkuilen van academisch activisme te vermijden. Dit houdt in dat academici moeten waken voor het risico van coöptatie door openlijk partijdige entiteiten. Wetenschappers moeten ook hoeden voor de verleiding om overhaaste oplossingen te bieden voor dringende kwesties. Dit kan namelijk leiden tot voorbarig of bevooroordeeld onderzoek, wat de integriteit van het wetenschappelijke proces in gevaar brengt.

Om de sociale betrokkenheid van academici werkelijk te bevorderen, moeten universiteiten een meer kritische en structurele rol aannemen. Dit gaat verder dan alleen het aantrekkelijk maken van maatschappelijke betrokkenheid voor onderzoekers. Het houdt ook in dat de beginselen van academische vrijheid hoog moeten worden gehouden en dat er bescherming moet worden geboden aan academici die hun expertise inzetten om deel te nemen aan maatschappelijke debatten.

The post De neoliberale universiteit zit de maatschappelijk betrokken academicus in de weg first appeared on ScienceGuide.

Het bericht De neoliberale universiteit zit de maatschappelijk betrokken academicus in de weg verscheen eerst op ScienceGuide.

Studiesucces kan worden verbeterd door betere voorlichting aan aankomende studenten

5 August 2024 at 09:08

Een recent onderzoek van de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam heeft nieuwe inzichten opgeleverd over het verband tussen het studiekeuzeproces van aankomende studenten, de aansluiting met hun gekozen bacheloropleiding, en hun studiesucces in het eerste jaar.

Terugdringen van de uitval

Het onderzoek, gepubliceerd in het tijdschrift Learning and Individual Differences, richtte zich op twee belangrijke ontwikkelingstaken die jongeren doorlopen bij het kiezen van een studie: het verkennen van zichzelf en studierichtingen, en het vinden van een opleiding die goed bij hen past. De onderzoekers wilden beter begrijpen hoe deze taken samenhangen en hoe ze leiden tot meer studiesucces. De onderzoekers stellen dat goede voorlichting aan aankomende studenten kan helpen bij het terugdringen van de uitval in het eerste jaar.

Bij inschrijving ga je akkoord met onze privacy-voorwaarden. Deze voorwaarden zijn hier te lezen.

Aanleiding voor het onderzoek zijn de hoge uitvalcijfers onder eerstejaarsstudenten in Nederland. Ongeveer 30 procent van de studenten stopt in het eerste jaar, vaak vanwege een verkeerde studiekeuze of tegenvallende verwachtingen. De onderzoekers wilden daarom onderzoeken of een beter studiekeuzeproces kan leiden tot een betere aansluiting met de opleiding en uiteindelijk meer studiesucces.

Zelden van studiekeuze wijzigen

Om de hoge uitval aan te pakken, zijn instellingen voor hoger onderwijs in Nederland verplicht om vóór de start van het studiejaar te beoordelen of studenten een weloverwogen studiekeuze hebben gemaakt via de Studiekeuzecheck (SKC). Instellingen nemen doorgaans een vragenlijst af of organiseren activiteiten voor toekomstige studenten om dit proces te ondersteunen. Na deze activiteiten ontvangen studenten een vrijblijvend advies over hun studiekeuze. Uit eerder onderzoek blijkt echter dat studenten zelden hun voorgenomen studiekeuze wijzigen, zelfs niet na een negatief advies.

Voor het onderzoek werden gegevens verzameld van 1965 aankomende studenten aan een Nederlandse universiteit, welke universiteit werd niet nader gespecificeerd. Voorafgaand aan de start van hun bacheloropleiding vulden zij vragenlijsten in over hun studiekeuzeproces, interesses en motivatie. Na het eerste semester werd een deel van de studenten opnieuw bevraagd over hun tevredenheid. Na het eerste jaar werden gegevens over studieprestaties en -uitval opgevraagd uit de universitaire administratie.

De onderzoekers gebruikten geavanceerde statistische methoden om de gegevens te analyseren. Ze identificeerden drie verschillende studiekeuzeprofielen onder de studenten. Vervolgens onderzochten ze hoe deze profielen samenhingen met de aansluiting met de opleiding en studiesucces.

Weinig committeren en piekeren

Uit de analyses kwamen drie kenmerkende studiekeuzeprofielen naar voren. Allereerst een ‘achievement/foreclosure’ profiel: studenten die veel hadden verkend en zich sterk committeerden aan hun keuze. Een ‘undifferentiated’ profiel: studenten die gemiddeld scoorden op alle aspecten van het keuzeproces. En tot slot een ‘troubled diffusion’ profiel: studenten die weinig hadden verkend, zich weinig committeerden, maar wel veel piekerden over hun keuze.

Een belangrijke bevinding van de Amsterdamse onderzoekers was dat studenten met het achievement/foreclosure profiel een betere aansluiting ervoeren met hun gekozen opleiding. Ze rapporteerden meer autonome motivatie, wat betekent dat ze de opleiding kozen vanuit eigen interesses en waarden. Studenten met het troubled diffusion profiel ervoeren juist een minder goede aansluiting en meer gecontroleerde motivatie, wat duidt op externe druk of schuldgevoelens.

Betere aansluiting tussen studenten en opleiding

De onderzoekers vonden ook dat een betere aansluiting tussen student en opleiding samenhing met meer studiesucces. Studenten wier interesses beter aansloten bij de opleiding (de zogenaamde ‘objectieve fit’) behaalden meer studiepunten en vielen minder vaak uit. Studenten die een betere aansluiting ervoeren (de ‘subjectieve fit’) waren ook tevredener met hun opleiding.

Een opvallende uitkomst was dat er geen direct verband was tussen de studiekeuzeprofielen en studiesucces. Het verband liep indirect via de ervaren aansluiting met de opleiding. Studenten die meer hadden verkend en zich sterker committeerden aan hun keuze, ervoeren een betere aansluiting, wat vervolgens leidde tot meer tevredenheid.

Eerstegeneratiestudenten

De onderzoekers bekeken ook of de gevonden verbanden verschilden tussen mannen en vrouwen, en tussen eerstegeneratiestudenten en andere studenten. Er bleken geen verschillen te zijn voor eerstegeneratiestudenten. Omdat er geen verschillen werden gevonden in het studiekeuzeproces en de aansluiting met de opleiding, suggereren de onderzoekers dat de hogere uitvalpercentages onder eerstegeneratiestudenten mogelijk te maken hebben met andere factoren. Ze noemen als mogelijkheden het gebrek aan sociaal kapitaal en relevante eerdere ervaringen.

Wel waren er verschillen tussen mannen en vrouwen in hoe het studiekeuzeproces samenhing met tevredenheid. Vrouwen waren volgens de onderzoekers waarschijnlijk meer toegewijd in hun studiekeuze, wat ook zorgt voor minder uitval.

Het onderzoek geeft volgens de onderzoekers nieuwe inzichten in hoe aankomende studenten tot een passende studiekeuze komen. De bevindingen van het onderzoek onderstrepen het belang van een grondig studiekeuzeproces, waarbij jongeren zichzelf en verschillende opties verkennen om zich zo uiteindelijk te committeren aan een keuze. Dit leidt tot een betere ervaren aansluiting met de opleiding en ook meer tevredenheid tijdens de studie en dus minder uitval.

Een dag een studie volgen

Middelbare scholen en universiteiten zouden studenten daarom beter kunnen ondersteunen door hen aan te moedigen verschillende opties te verkennen voordat ze een keuze maken. Daarom moeten er op maat gemaakte programma’s komen voor aankomende studenten zowel in het voortgezet onderwijs als op de universiteit, zodat deze jongeren weloverwogen een besluit kunnen nemen over een studie. Open dagen en specifieke programma’s zoals een dag een studie volgen kunnen daarbij essentieel zijn.

De studie heeft volgens de onderzoekers enkele beperkingen. Zo keken de Amsterdamse onderzoekers alleen naar algemene indicatoren van studiesucces, zoals behaalde studiepunten. In vervolgonderzoek zou ook gekeken kunnen worden naar uitkomsten die specifieker te maken hebben met de aansluiting tussen student en opleiding, zoals de intentie om van studie te wisselen.

The post Studiesucces kan worden verbeterd door betere voorlichting aan aankomende studenten first appeared on ScienceGuide.

Het bericht Studiesucces kan worden verbeterd door betere voorlichting aan aankomende studenten verscheen eerst op ScienceGuide.

University colleges zijn niet beter voor baankansen dan reguliere bachelors

1 August 2024 at 10:48

Een recent onderzoek uitgevoerd door Milan Kovačević, Teun Dekker en Rolf van der Velden van de Universiteit Maastricht werpt nieuw licht op de arbeidsmarktpositie van afgestudeerden van Nederlandse university colleges. De studie, gepubliceerd in het tijdschrift Research in Higher Education, vergelijkt de arbeidsmarktuitkomsten van liberal arts afgestudeerden met die van hun leeftijdsgenoten met een regulier bachelordiploma.

De onderzoekers wilden nagaan hoe afgestudeerden van university colleges het doen op de arbeidsmarkt in vergelijking met afgestudeerden van reguliere bachelorprogramma’s aan Nederlandse universiteiten. Deze vraag is relevant omdat university colleges een relatief nieuwe vorm van onderwijs bieden in Nederland. Hun brede, interdisciplinaire liberal arts programma’s wijken af van de meer gespecialiseerde bacheloropleidingen die veelal gebruikelijk zijn in het Nederlandse hoger onderwijs.

Een selectieve toelatingsprocedure

Daarnaast hebben de university colleges in Nederland een selectieve toelatingsprocedure, in tegenstelling tot de meeste reguliere bachelors. De selectieprocedure omvat meestal een beoordeling van eerdere onderwijsprestaties, aanbevelingsbrieven, een motivatiebrief, een persoonlijk essay en een toelatingsinterview.

Om dit te onderzoeken, maakten de wetenschappers gebruik van gegevens uit de Nationale Alumni Enquête, een tweejaarlijks onderzoek onder afgestudeerde masterstudenten van Nederlandse universiteiten. Ze analyseerden de gegevens van in totaal 14.933 respondenten die een masteropleiding hadden afgerond aan een Nederlandse onderzoeksuniversiteit, waarvan er 210 een liberal arts bacheloropleiding hadden afgerond, alvorens ze hun master behaalden.

Zes verschillende arbeidsmarktuitkomsten

De onderzoekers keken naar zes verschillende arbeidsmarktuitkomsten: werkgelegenheidsstatus, tijd tot het vinden van de eerste betaalde baan, ook naar de verticale match. Dat wil zeggen of het opleidingsniveau past bij de baan, maar ook de horizontale match of de studierichting aansluit bij het werk, een combinatie van verticale en horizontale match, en het uurloon.

Om de invloed van andere factoren uit te sluiten, hielden de wetenschappers in hun analyses rekening met persoonlijke achtergrondkenmerken, werk- en studiekenmerken die de arbeidsmarktuitkomsten zouden kunnen beïnvloeden. Zo controleerden ze onder meer voor geslacht, leeftijd, studierichting van de masteropleiding, gemiddeld cijfer, stage-ervaring, relevante werkervaring tijdens de studie, en migratieachtergrond.

De onderzoekers gebruikten verschillende statistische methoden om de data te analyseren. Om de robuustheid van de resultaten te controleren, pasten ze ook propensity score matching toe. Deze techniek maakt het mogelijk om liberal arts afgestudeerden te vergelijken met vergelijkbare afgestudeerden van reguliere bachelors.

Uit de resultaten blijkt dat liberal arts afgestudeerden over het algemeen niet significant beter of slechter presteren op de arbeidsmarkt dan hun tegenhangers met een normale bachelorgraad. Voor de meeste onderzochte uitkomsten werden geen statistisch significante verschillen gevonden tussen de twee groepen.

Wel minder kans op een baan in de STEM-richtingen

De enige uitzondering hierop betreft de werkgelegenheidsstatus van afgestudeerden met een master in de STEM-richtingen. Liberal arts afgestudeerden met een STEM-master hadden een 13,3 procentpunt lagere kans op het hebben van een baan in vergelijking met afgestudeerden van reguliere bachelors. Bij afgestudeerden in andere studierichtingen werd dit verschil niet gevonden.

De onderzoekers verklaren dat door erop te wijzen dat werkgevers graag een werknemer in dienst nemen met zoveel mogelijk direct toepasbare vaardigheden. De onderzoekers concluderen dat negatieve signalering de belangrijkste factor lijkt te zijn die de toegang van liberal arts afgestudeerden tot STEM-banen belemmert, eerder dan een daadwerkelijk gebrek aan gespecialiseerde vaardigheden.

Selectie heeft geen effect op baankansen

De resultaten van het onderzoek toonden ook geen selectiviteitseffect aan, aangezien liberal arts afgestudeerden hun leeftijdsgenoten niet overtroffen in enige van de onderzochte arbeidsmarktuitkomsten.

Desondanks leveren de bevindingen belangrijke nieuwe inzichten op over de arbeidsmarktwaarde van liberal arts opleidingen in Nederland. De Limburgse onderzoekers weerleggen de veelgehoorde kritiek dat liberal arts afgestudeerden slechte arbeidsmarktperspectieven zouden hebben. De resultaten suggereren dat university colleges wel degelijk in staat zijn om studenten adequaat voor te bereiden op de arbeidsmarkt, zo stellen de onderzoekers.

Liberal arts model niet overschatten

Tegelijkertijd waarschuwen de onderzoekers ervoor de verdiensten van het liberal arts model niet te overschatten. Ze vonden immers ook geen bewijs dat liberal arts afgestudeerden het beter doen dan hun leeftijdsgenoten met een regulier bachelordiploma. De veronderstelling dat er een toenemende behoefte is aan generieke vaardigheden op de arbeidsmarkt, wat vaak als argument voor liberal arts onderwijs wordt gebruikt, wordt niet ondersteund door de data.

De onderzoekers willen wel graag benadrukken dat de in deze studie gebruikte methoden zijn ontworpen om verbanden en relaties te onderzoeken, niet om causaliteit af te leiden. Daarom moeten de resultaten worden geïnterpreteerd als suggestief bewijs in plaats van als definitieve causale conclusies.

The post University colleges zijn niet beter voor baankansen dan reguliere bachelors first appeared on ScienceGuide.

Het bericht University colleges zijn niet beter voor baankansen dan reguliere bachelors verscheen eerst op ScienceGuide.

❌
❌