‘Hoe groter autonomie instellingen, hoe vaker Engelstalige opleidingen, laat Nederland zien’
Dat toont nieuw onderzoek van de Britse Open University, gepubliceerd in het wetenschappelijk tijdschrift Higher Education. Tot nu toe is er weinig aandacht geweest voor de relatie tussen universitair bestuur en de keuze van de onderwijstaal, schrijven de onderzoekers. Eerdere verklaringen voor de groei van Engelstalig onderwijs wezen vooral naar het Bolognaproces en de internationalisering van het hoger onderwijs. De onderzoekers zelf denken dat de neoliberale hervormingen sinds de jaren 80, waardoor universiteiten meer autonomie kregen, een verklarende factor is.
Nederland als voorbeeld van neoliberale hervormingen
De neoliberale hervormingen in het hoger onderwijs, die hun oorsprong vinden in het Reagan/Thatcher-tijdperk van de jaren ’80, worden in het onderzoek beschouwd als een cruciale factor in de opkomst van Engels als onderwijstaal. Deze hervormingen waren gebaseerd op wantrouwen jegens staatscontrole en de overtuiging dat publieke instellingen inefficiënt zijn. Dit leidde tot een nieuwe bestuursaanpak, ‘sturen op afstand’, waarbij universiteiten meer autonomie kregen, maar wel onderworpen werden aan nieuwe verantwoordingsmechanismen.
Het Nederlands hoger onderwijs vormt een belangrijk voorbeeld van deze neoliberale hervorming, schrijven de Britse auteurs. Nederland loopt sinds de jaren tachtig voorop in Engelstalig onderwijs: momenteel is 29 procent van de bacheloropleidingen en 75 procent van de masteropleidingen volledig Engelstalig.
Economische en ideologische drijfveren
De neoliberale transformatie van het hoger onderwijs werd volgens de onderzoekers gedreven door zowel economische als ideologische motieven. Door de massificatie van het hoger onderwijs en het groeiende aantal studenten waren kosteneffectieve financieringsmodellen noodzakelijk. De hervormingen moesten universiteiten dynamischer, competitiever en proactiever maken. In deze nieuwe, internationale concurrentiestrijd werd Engels als gemeenschappelijke taal steeds belangrijker.
Om de samenhang tussen de autonomie van universiteiten en hun Engelstalige onderwijsaanbod te meten, analyseerden de onderzoekers gegevens van 1815 hoger-onderwijsinstellingen in 26 Europese onderwijssystemen. Ze maakten gebruik van de University Autonomy Scorecards, een instrument dat de mate van autonomie van universiteiten meet op vier gebieden: academisch, financieel, personeel en organisatie. Deze gegevens werden gecombineerd met informatie over Engelstalige studieprogramma’s uit het European Tertiary Education Register en Study Portals.
Sleutelrol voor personele en academische autonomie
Als de algemene autonomiescore van een publieke hoger-onderwijsinstelling met één punt stijgt op een honderdpuntsschaal, verhoogt dat de kans op het aanbieden van Engelstalig onderwijs met 9,5 procent. Bij een toename van tien punten stijgt deze kans zelfs met 63 procent. Vooral academische, personele en organisatorische autonomie blijken belangrijke voorspellers voor Engelstalig onderwijs. Een significant verband tussen de financiële autonomie van een instelling en het Engelstalige onderwijsaanbod werd niet gevonden.
In het geval van personele autonomie hebben universiteiten de vrijheid om personeel te werven, salarissen vast te stellen en beslissingen te nemen over promoties en ontslag van academisch en ondersteunend personeel. Deze autonomie is volgens de onderzoekers essentieel voor het aanbieden van Engelstalig onderwijs, omdat het universiteiten de mogelijkheid geeft om internationaal talent aan te trekken dat in het Engels kan lesgeven.
Zonder autonomie geen concurrentie
Ook academische autonomie is een sterke voorspeller voor Engelstalig onderwijs. Deze vorm van autonomie stelt universiteiten in staat zelf te bepalen hoeveel studenten ze aannemen, wie ze selecteren en welke opleidingen ze aanbieden. Zonder voldoende van deze autonomie kunnen publieke universiteiten niet effectief concurreren op de internationale onderwijsmarkt, zeggen de onderzoekers erbij.
Meer vrijheid in het werven van studenten geeft universiteiten daarenboven de kans om Engelstalige programma’s gebruiken voor het aantrekken van een bredere en diverse studentenpopulatie. Zonder deze autonomie zouden universiteiten beperkt zijn in hun mogelijkheden om internationaal te groeien, en zou de noodzaak voor Engelstalige programma’s minder groot zijn.
Bestuurlijke autonomie in actie: casestudies
Het aandeel Engelstalige opleidingen van een instelling wordt eveneens positief beïnvloedt door de bestuurlijke autonomie van ee instelling, tonen de onderzoeksresultaten. Een voorbeeld is de polytechnische universiteit in Milaan, die Engelstalig onderwijs wilde aanbieden, maar na weerstand van medewerkers door de rechter werd verteld dat het gebruik van uitsluitend Engels ongrondwettelijk werd geacht. Volgens de onderzoekers laat dit zien dat de mate van bestuurlijke autonomie bepaalt in hoeverre een universiteit Engelstalig onderwijs kan invoeren.
Ook een Nederlandse casus, namelijk die van de Universiteit Maastricht, illustreert volgens de Britse auteurs het verband tussen autonomie en Engelstalig onderwijs. Na een hervorming in 1985, die universiteiten meer autonomie gaf, voerde de Universiteit Maastricht binnen enkele jaren Engelstalige masteropleidingen in. De verhoogde autonomie en nieuwe verantwoordingsmechanismen motiveerden het universiteitsbestuur om deze stap te zetten, aldus de onderzoekers.
Implicaties en aanbevelingen
De bevindingen van het onderzoek suggereren dat de neoliberalisering van het hoger onderwijs de weg vrij heeft gemaakt voor Engelstalig onderwijs. De onderzoekers stellen dat het inperken van Engelstalig onderwijs, zoals het wetsvoorstel van minister Bruins in Nederland beoog, mogelijk ook de institutionele autonomie moet treffen. Ze verwijzen hierbij naar een reactie van de woordvoerder van Universiteiten van Nederland, die stelde dat deze wet dit inderdaad doet.
De onderzoekers benadrukken dat institutionele autonomie niet de enige verklaring is van het aantal Engelstalige opleidingen dat hoger-onderwijsinstellingen aanbieden. Het verband tussen institutionele autonomie en Engelstalig onderwijs wordt ook ondersteund door andere factoren, zoals de massificatie van het hoger onderwijs, een mobielere wereldbevolking en Engels als lingua franca. Deze bevindingen bieden een bredere context voor onderzoek naar hoger onderwijs en Engelstalig onderwijs binnen Europa.
Aanbevelingen voor toekomstig taalbeleid
De onderzoekers bepleiten meer aandacht voor taal in het hoger-onderwijsbeleid, en moedigen beleidsmakers aan om data te verzamelen over onderwijstaal, omdat dit momenteel een blinde vlek is in belangrijke onderwijsdatabases. Ze benadrukken ook het belang van interdisciplinair onderzoek naar de relatie tussen universiteitsbestuur en taalkeuze.
The post ‘Hoe groter autonomie instellingen, hoe vaker Engelstalige opleidingen, laat Nederland zien’ first appeared on ScienceGuide.
Het bericht ‘Hoe groter autonomie instellingen, hoe vaker Engelstalige opleidingen, laat Nederland zien’ verscheen eerst op ScienceGuide.